ECLI:NL:GHARL:2020:1740

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
28 februari 2020
Publicatiedatum
27 februari 2020
Zaaknummer
21-007109-15
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging vonnis rechtbank en vrijspraak verdachte in hoger beroep wegens valse aangifte en diefstal

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 28 februari 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte was eerder veroordeeld voor het doen van valse aangifte en diefstal van een gouden ketting. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en de verdachte integraal vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten.

Het hof overweegt dat uit het dossier niet kan worden uitgesloten dat de verdachte tegen zijn wil naar Amsterdam is vervoerd, waardoor de feiten waarop de aangifte betrekking heeft, niet met zekerheid zijn vastgesteld. Daarnaast is er onvoldoende bewijs dat de verdachte de diefstal van de gouden ketting heeft gepleegd. De verklaringen van getuigen waren inconsistent en er was geen overtuigend bewijs dat de verdachte de onder 3, 4 en 5 ten laste gelegde feiten heeft begaan.

Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte niet-ontvankelijk is in het hoger beroep voor de vrijspraken die eerder door de rechtbank zijn gedaan. De beslissing van het hof is gebaseerd op de inhoud van de wettige bewijsmiddelen en de verklaringen van de betrokkenen. Het hof heeft de verdachte vrijgesproken van alle ten laste gelegde feiten, omdat niet is komen vast te staan dat deze feiten zijn gepleegd.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-007109-15
Uitspraak d.d.: 28 februari 2020
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 27 november 2015 met parketnummer 18-720030-14 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1982,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 9 mei 2017, 13 mei 2019 en 14 februari 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot vrijspraak van verdachte ter zake van het hem onder 3, 4 en 5 tenlastegelegde. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. H. Blaauw, naar voren is gebracht.

Ontvankelijkheid van het hoger beroep

Verdachte is bij vonnis waarvan beroep vrijgesproken ter zake van het hem onder 1 en 2 tenlastegelegde. Hoger beroep tegen deze vrijspraken staat voor verdachte niet open. Het hof zal verdachte daarom in zoverre niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep verklaren.

Het vonnis waarvan beroep

De meervoudige kamer in de rechtbank Noord-Nederland heeft verdachte naast de bovengenoemde vrijspraken veroordeeld ter zake van het hem onder 3, 4 en 5 ten laste gelegde voor het tweemaal doen van een aangifte dat een strafbaar feit gepleegd is, wetende dat het niet gepleegd is en diefstal van een gouden ketting. De rechtbank heeft verdachte daarvoor een taakstraf voor de duur van 180 uren opgelegd, met aftrek van voorarrest.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot andere bewijsbeslissingen komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is voor zover in hoger beroep nog aan de orde tenlastegelegd dat:
3.
hij op of omstreeks 29 november 2012 te [plaats] , in de [gemeente] , aangifte heeft gedaan dat een strafbaar feit was gepleegd, wetende dat dat feit niet was gepleegd, immers heeft verdachte toen aldaar ten overstaan van een brigadier van de politie [plaats] , opzettelijk in strijd met de waarheid aangifte gedaan van ontvoering en/of gijzeling en/of bedreiging met de dood, gepleegd op of omstreeks 29 november 2012 te [plaats] en/of op een of meer andere plaatsen in Nederland;
4.
hij op of omstreeks 24 juli 2013 te [plaats] , (althans) in de gemeente [gemeente] , aangifte heeft gedaan dat een strafbaar feit was gepleegd, wetende dat dat feit niet was gepleegd, immers heeft verdachte toen aldaar ten overstaan van een brigadier van de politie Fryslân, opzettelijk in strijd met de waarheid aangifte gedaan van poging tot doodslag/moord gepleegd op of omstreeks 24 juli 2013 te [plaats] , althans in de gemeente [gemeente] ;
5.
hij in of omstreeks de maand april 2013 te [plaats] , althans in de [gemeente] , met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen in/uit een woning gelegen aan of bij de [naam straat] , aldaar, een gouden ketting, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Vrijspraak

Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het onder 3, 4 en 5 tenlastegelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Het hof overweegt daarover het volgende.
Valse aangifte
Het doen van een valse aangifte is strafbaar gesteld in artikel 188 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Artikel 188 Sr heeft betrekking op het geval dat aangifte of klacht is gedaan van een strafbaar feit met de wetenschap dat dit feit in het geheel niet is gepleegd met dien verstande dat voor toepassing van die bepaling voldoende is dat in de aangifte opzettelijk in strijd met de waarheid, feiten worden meegedeeld in zodanige bewoordingen dat degene aan wie de aangifte wordt gedaan, daaruit moet begrijpen dat op zekere tijd en plaats een bepaald strafbaar feit is gepleegd. [1]
Artikel 188 Sr stelt als eis dat de dader geweten moet hebben dat het feit waarvan hij aangifte doet, niet is gepleegd. Dat impliceert dat de aangifte betrekking moet hebben op een feit dat niet is gepleegd. Het enkele feit dat de aangifte gepaard is gegaan met onware mededelingen, maakt daarom nog niet dat die aangifte onder het bereik van het wetsartikel valt. Dat is pas het geval als de verklaarde onwaarheden van dien aard zijn dat het feit waarop de aangifte betrekking heeft, niet is gepleegd. De enkele aanwezigheid van onwaarheden brengt echter niet zonder meer mee dat van een strafbaar feit geen sprake is geweest. [2]
Het hof stelt de volgende feiten en omstandigheden vast.
Ontvoering en/of gijzeling
Ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde hebben [betrokkene] , [betrokkene 2] en [betrokkene 3] allen zowel bij de politie als bij de rechter-commissaris een verklaring afgelegd over het met toestemming van verdachte door [betrokkene 2] en [betrokkene 3] vervoeren van verdachte richting [plaats] . Deze verklaringen verschillen echter onderling. Bovendien blijkt uit geen van de verklaringen van [betrokkene 2] en [betrokkene 3] dat een van beiden uit eigen wetenschap verklaart dat de persoon die in de auto is gestapt verdachte betreft. Zij hebben enkel van [betrokkene] vernomen dat de persoon die in de auto is gestapt verdachte betreft.
Verdachte daarentegen verklaart dat hij zonder zijn toestemming is vervoerd richting [plaats] . Hij verklaart dat hij gedwongen in een auto is gestapt, terwijl hij de inzittenden niet (her)kende, en tegen zijn wil naar [plaats] is vervoerd. Aldaar wist hij uit de auto te geraken en heeft hij na enige tijd gerend te hebben een politieagente aangesproken. Zijn verklaring vindt steun in het proces-verbaal van bevindingen op pagina 106 van het dossier waaruit blijkt dat verbalisant [verbalisant] verdachte hevig overstuur aantreft als hij haar op straat aanspreekt.
Het hof overweegt dat gelet op het bovenstaande niet uit te sluiten is dat verdachte op enig moment door onbekend gebleven personen tegen zijn wil naar [plaats] is vervoerd. Als gevolg daarvan staat niet vast dat de feiten waarop de aangifte betrekking heeft, niet zijn gepleegd.
Het hof spreekt verdachte vrij van het onder 3 tenlastegelegde.
Poging moord/doodslag
Ten aanzien van het onder 4 tenlastegelegde verklaart aangever dat hij door een persoon die de woning waar hij verbleef binnendrong, is aangevallen. Hij zou daarbij meerdere keren geraakt en/of gestoken zijn met een scherp voorwerp ten gevolge waarvan hij meerdere verwondingen had en bloedde.
De GGD arts heeft bij verdachte 3 letsels geconstateerd. Deze kunnen in de nacht van 24 juli 2013 zijn ontstaan. De arts concludeert dat het niet waarschijnlijk is dat de geconstateerde letsels zijn veroorzaakt door een scherp snijdend voorwerp zoals een mes. De letsel zouden daarom niet bij de door slachtoffer aangegeven toedracht passen.
Daarnaast zijn voor het verrichten van forensisch onderzoek een houten honkbalknuppel, een wit hemd en een blauw T-shirt in beslag genomen. Uit het dossier blijkt echter niet dat nader onderzoek naar deze voorwerpen is verricht.
Het hof overweegt dat gelet op het bovenstaande niet uit te sluiten is dat verdachte in de nacht van 24 juli 2013 op enig ogenblik door een onbekend gebleven persoon in de woning is aangevallen ten gevolge waarvan hij verwondingen heeft opgelopen. Dat de toedracht van het letsel mogelijk een andere is dan die verdachte aandraagt, maakt dit niet anders. Als gevolg daarvan staat niet vast dat de feiten waarop de aangifte betrekking heeft, niet zijn gepleegd.
Het hof spreekt verdachte vrij van het onder 4 tenlastegelegde.
Diefstal
Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte de onder 5 tenlastegelegde diefstal van een gouden ketting toebehorende aan [slachtoffer] heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Het hof spreekt verdachte vrij van het onder 5 tenlastegelegde.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 1 en 2 ten laste gelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 3, 4 en 5 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Aldus gewezen door
mr. E.M.J. Brink, voorzitter,
mr. O. Anjewierden en mr. M.C. Fuhler, raadsheren,
in tegenwoordigheid van D. Janssen, griffier,
en op 28 februari 2020 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.Vgl. HR 3 maart 1902, W 7735,
2.Vgl. Concl. A-G G. Knigge, ECLI:NL:PHR:2014:2259, bij HR 09-12-2014, ECLI:NL:HR:2014:3544.