Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN
inspecteurvan de
Belastingdienst(hierna: de Inspecteur)
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, waarin de rechtbank het beroep ongegrond heeft verklaard. Belanghebbende had aanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) ontvangen over de jaren 2013 en 2014, waarbij negatieve woninginkomsten in aanmerking waren genomen. De inspecteur had deze aanslagen verminderd, maar belanghebbende was het niet eens met de uiteindelijke aanslagen die geen rekening hielden met de negatieve woninginkomsten. Het Hof heeft op 18 februari 2020 uitspraak gedaan, waarbij het de vraag heeft beoordeeld of de belastbare inkomens uit werk en woning verminderd moeten worden met de negatieve woninginkomsten die bij de voorlopige aanslagen in aanmerking waren genomen.
Belanghebbende stelde dat hij erop mocht vertrouwen dat de negatieve woninginkomsten ook bij de definitieve aanslagen in aanmerking zouden worden genomen, en beriep zich op het vertrouwensbeginsel. Het Hof oordeelde echter dat belanghebbende niet kon vertrouwen op de voorlopige teruggaven, omdat aan de vaststelling van voorlopige aanslagen doorgaans geen inhoudelijke beoordeling door de inspecteur voorafgaat. Het Hof concludeerde dat het aan de belastingplichtige is om de juiste gegevens aan de Belastingdienst te verstrekken, en dat belanghebbende niet aannemelijk had gemaakt dat hij de Belastingdienst tijdig op de hoogte had gesteld van onjuistheden.
Uiteindelijk heeft het Hof het hoger beroep ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor vergoeding van griffierecht of proceskosten. De uitspraak bevestigde de eerdere beslissing van de rechtbank, en belanghebbende heeft de mogelijkheid om binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.