In deze zaak gaat het om een huurkoopovereenkomst met betrekking tot een paard tussen [appellante] en [geïntimeerde]. [Appellante] heeft het paard op 19 september 2010 aan [geïntimeerde] afgegeven, maar er ontstond een geschil over de eigendom van het paard. De rechtbank Leeuwarden heeft in 2012 de overeenkomst ontbonden, maar dit vonnis werd in 2014 door het gerechtshof vernietigd, waarbij werd vastgesteld dat de rechtsverhouding huurkoop was. [Geïntimeerde] heeft sindsdien de huurkooptermijnen betaald, maar [appellante] heeft het paard en het paspoort niet teruggegeven. In 2017 werd het paard in beslag genomen en bleek het in slechte conditie te verkeren. [Geïntimeerde] heeft vervolgens schadevergoeding gevorderd, die door de kantonrechter werd toegewezen. In hoger beroep heeft [appellante] de ontbinding van de overeenkomst ingeroepen, maar het hof oordeelde dat de kantonrechter terecht had geoordeeld dat de overeenkomst niet was ontbonden en dat [geïntimeerde] de huurkooptermijnen mocht verrekenen met de schadevergoeding. Het hof bekrachtigde het vonnis van de kantonrechter en veroordeelde [appellante] in de kosten van het hoger beroep.