ECLI:NL:GHARL:2020:10670

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
22 december 2020
Publicatiedatum
21 december 2020
Zaaknummer
200.256.029
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake onrechtmatige verwerking van persoonsgegevens door Volksbank N.V. en SRH N.V.

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 22 december 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vorderingen van [appellant] tegen de naamloze vennootschappen Volksbank N.V. en SRH N.V. [appellant] stelde dat zijn persoonsgegevens onrechtmatig waren verwerkt door de geïntimeerden, in strijd met de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp). Het hof heeft de feiten en het procesverloop in eerste aanleg, waar de rechtbank Midden-Nederland op 17 oktober 2018 de vorderingen van [appellant] afwees, in overweging genomen. Het hof concludeert dat [appellant] onvoldoende heeft aangetoond dat zijn persoonsgegevens onrechtmatig zijn verwerkt. De vorderingen tot vernietiging van het vonnis van de rechtbank en tot schadevergoeding zijn afgewezen. Het hof oordeelt dat de verwerking van persoonsgegevens door Volksbank c.s. niet in strijd is met de Wbp, omdat er concrete feiten en omstandigheden zijn die wijzen op de betrokkenheid van [appellant] bij hypotheekfraude. Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank en veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.256.029
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland, 444507)
arrest van 22 december 2020
in de zaak van
[appellant],
wonende te [A] ,
appellant,
in eerste aanleg: eiser,
hierna: [appellant] ,
advocaat: mr. R.J.C. Bindels,
tegen:

1.de naamloze vennootschap Volksbank N.V.,

gevestigd te Utrecht,
2. de naamloze vennootschap
SRH N.V.,
gevestigd te Utrecht,
geïntimeerden,
in eerste aanleg: gedaagden,
hierna gezamenlijk: Volksbank c.s. en afzonderlijk de Volksbank, respectievelijk SRH,
advocaat: mr. A.J. Haasjes.

1.Het geding in eerste aanleg

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van de vonnissen van 6 december 2017 en 17 oktober 2018 die de rechtbank Midden-Nederland heeft gewezen.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep van 15 januari 2019,
- de memorie van grieven, tevens wijziging (vermeerdering) eis, met producties,
- de memorie van antwoord, met productie,
- de pleitaantekeningen van partijen ten behoeve van de schriftelijke pleidooien.
2.2
Vervolgens heeft Volksbank c.s. de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest bepaald op één dossier.
2.3
[appellant] vordert in het hoger beroep vernietiging van het vonnis van 17 oktober 2018 en:
a. een verklaring voor recht dat opname van zijn persoonsgegevens door Volksbank c.s. in het incidentenregister en de daarbij behorende verwijzingsregisters, waaronder doch niet uitsluitend IVR, EVR, EVI, IVI, SFH, EVA en FISH in strijd is met de Wbp, althans onrechtmatig is ten opzichte van [appellant] , dan wel dat deze gegevensverwerkingen met betrekking tot [appellant] als vervat in de SFH berichten en EVA anderszins onrechtmatig zijn;
b. een verklaring voor recht dat de verwerking in 2011 van persoonsgegevens van
[appellant] door Volksbank c.s. onrechtmatig is;
c. Volksbank c.s. te veroordelen om met onmiddellijke ingang alle beschuldigingen aan het adres van [appellant] te staken en gestaakt te houden en alle financiële instellingen schriftelijk mee te delen dat Volksbank c.s. alle persoonsgegevens van [appellant] onrechtmatig heeft verwerkt in het SFH systeem en anderszins in 2011 onrechtmatig heeft verwerkt door een verklaring op te stellen die voornamelijk persoonsgegevens van [appellant] bevat en waarnaar expliciet en met vermelding van citaten wordt verwezen in een brief van een advocaat van een derde, althans een nader te duiden tekst, op straffe van een dwangsom van € 2.500,00, met een maximum van € 75.000,00;
d. Volksbank c.s. te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 25.000,00 ten titel van immateriële schadevergoeding, althans een naar billijkheid vast te stellen bedrag ten titel van immateriële schadevergoeding;
e. Volksbank c.s. te veroordelen tot vergoeding van de door [appellant] geleden en nog te lijden materiële schade op te maken bij staat;
f. Volksbank c.s. te veroordelen in de kosten van deze procedure en de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.

3.De vaststaande feiten

3.1
Het hof gaat in hoger beroep uit van de feiten zoals vastgesteld in het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 17 oktober 2018. Die feiten komen, met een enkele aanvulling, op het volgende neer.
3.2
[appellant] drijft sinds 2003 een autorijschool, [B] B.V., in [A] . Hij is in de periode van 1 maart 2006 tot en met 19 februari 2009 bestuurder geweest van Stichting [stichting X] .
3.3
Tot 31 december 2014 was SRH (vroeger geheten: SNS Reaal N.V.) de partij die verantwoordelijke was in de zin van de Wet bescherming persoonsgegevens (hierna: Wbp) en die registraties op grond van de Wbp verrichtte, kon aanpassen en kon verwijderen. Sinds de splitsing van het concern van SNS Reaal N.V. is per 1 januari 2015 de Volksbank (vroeger geheten: SNS Bank N.V.) de verantwoordelijke in de zin van de Wbp.
3.4
De Stichting Fraudebestrijding Hypotheken (hierna: SFH) is opgericht in 1999 om hypotheekfraude te signaleren, voorkomen en bestrijden. De Volksbank is aangesloten bij de SFH. Als preventiemiddel tegen hypotheekfraude is een ‘Incidentenwaarschuwingssysteem financiële instellingen’ in het leven geroepen, dat aangesloten instellingen de mogelijkheid biedt om gegevens over (rechts)personen uit te wisselen. Aan dit incidentenwaarschuwings-systeem zijn een Intern Verwijzingsregister (IVR) en een Extern Verwijzingsregister (EVR) gekoppeld. Het IVR kan uitsluitend worden geraadpleegd door medewerkers van de registrerende financiële instelling. Het EVR kan ook door medewerkers van andere financiële instellingen worden geraadpleegd. De registratie bestaat uit niet meer dan de naam en de geboortedatum van de betrokkene. Als op die naam en geboortedatum wordt gezocht, verschijnt in het systeem een vermelding dat de betrokkene is opgenomen, een zogenaamde “hit”. Voor nadere details moet contact worden opgenomen met de registrerende financiële instelling. Een Externe VerwijzingsApplicatie (EVA) dient als voorziening om het EVR en IVR toegankelijk te maken.
Verzekeraars kennen een vergelijkbaar waarschuwingssysteem, het Fraude en Informatiesysteem Holland (FISH). Een deelmodule van FISH biedt deelnemende verzekeraars de mogelijkheid om door middel van toetsing vast te stellen of een (rechts)persoon is opgenomen in de externe verwijzingsindex van de verzekeraars (EVI).
3.5
In 2008 heeft [appellant] in een procedure tegen Fortis Bank (Nederland) N.V. (hierna: Fortis) verzocht om de gegevens te verstrekken die Fortis van hem had verwerkt. De rechtbank Arnhem heeft bij beschikking van 22 september 2008 Fortis bevolen om twee formulieren – één in verband met Stichting [stichting X] en één in verband met [B] – aan [appellant] te verstrekken.
3.6
[appellant] heeft in 2015, 2016 en 2017 diverse procedures tegen Volksbank c.s. gevoerd in verband met de door hem gestelde verwerking van persoonsgegevens door Volksbank c.s. Bij beschikking van 8 maart 2016 heeft de rechtbank Gelderland Volksbank c.s. veroordeeld tot het verstrekken van vijf door [appellant] verzochte documenten. Deze beschikking is op 18 april 2017 door dit hof in hoger beroep vernietigd. Het verzoek van [appellant] is vervolgens integraal afgewezen.

4.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg

4.1
[appellant] heeft in eerste aanleg onder a. een verklaring voor recht gevorderd dat de opname van zijn persoonsgegevens door Volksbank c.s.in het EVR en het SFH in strijd is met de Wbp, althans onrechtmatig is ten opzichte van hem. Daarnaast heeft hij de hierboven bij 2.3 onder b. tot en met f. vermelde vorderingen ingesteld.
4.2
De rechtbank heeft bij vonnis van 17 oktober 2018 de vorderingen afgewezen en [appellant] veroordeeld in de proceskosten en nakosten, vermeerderd met de wettelijke rente over beide kosten.

5.De motivering van de beslissing in hoger beroep

Beslissing op de eiswijziging
5.1
Volksbank c.s. heeft geen bezwaar gemaakt tegen de eiswijziging van [appellant] in hoger beroep. Het hof zal daarom deze gewijzigde eis als grondslag nemen voor zijn beslissing.
De kern van de beslissing van het hof
5.2
In deze zaak gaat het in de kern om de vraag of Volksbank c.s. in strijd met de Wbp, dan wel op onrechtmatige wijze, persoonsgegevens van [appellant] heeft verwerkt en om de vraag of [appellant] daardoor schade heeft geleden die Volksbank c.s. zou moeten vergoeden. Het hof beantwoordt beide vragen ontkennend.
[appellant] heeft ook in hoger beroep onvoldoende concreet toegelicht welke gegevens volgens hem zijn geregistreerd, ten aanzien van welke (rechts)persoon deze gegevens zijn geregistreerd, van wie eventueel geregistreerde gegevens afkomstig zijn, en in welk systeem deze gegevens zouden zijn opgenomen. Bovendien berusten de eventueel wel geregistreerde gegevens op concrete feiten en omstandigheden die wijzen op de betrokkenheid van [appellant] bij grootschalige hypotheekfraude. Dit is aan te merken als een strafbaar feit en [appellant] heeft onvoldoende gemotiveerd weersproken dat de feiten en omstandigheden die in dit verband zijn geconstateerd tot een bewezenverklaring zouden kunnen leiden. Daarnaast voldoet deze eventuele verwerking aan de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit. Daarom kan het hof niet tot de conclusie komen dat Volksbank c.s. in strijd met de Wbp, dan wel onrechtmatig gegevens van [appellant] heeft verwerkt.
Ook voor het overige heeft [appellant] onvoldoende gemotiveerd onderbouwd dat Volksbank c.s. in strijd met de Wbp, dan wel onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld.
[appellant] heeft verder onvoldoende duidelijk gemaakt dat hij daadwerkelijk schade heeft geleden als gevolg van de gestelde verwerking van zijn persoonsgegevens.
Het hof zal dit hierna toelichten.
Heeft Volksbank c.s. in strijd met de Wbp/ onrechtmatig persoonsgegevens verwerkt?
De brief van ABN AMRO van 19 april 2016 en daarin genoemde documenten
5.3
[appellant] heeft ter onderbouwing van zijn stelling dat Volksbank c.s. in strijd met de Wbp en/of onrechtmatig zijn persoonsgegevens heeft verwerkt, in de eerste plaats gewezen op een aan hem gerichte brief van ABN Amro van 19 april 2016. [1] In deze brief staat:
“Hierna volgt tevens een opsomming van documenten die ABN AMRO in de administratie heeft opgenomen welke persoonsgegevens van u bevatten.
Overzicht documenten:
(…)
22. FSH melding d.d. 26 maart 2007
(…)
24. Correspondentie tussen Fortis en u aangaande een inzageverzoek d.d. 13 februari 2008 en financieringsaanvraag.
25. Beschikking van de rechtbank d.d. 22 september 2008
26. Samenvatting SFH melding d.d. 5 december 2005
27. Screeningsverzoek uitkomst negatief.
U bent niet opgenomen in het EVR, IVR of incidentenregister.”De volledige brief met bijlagen van ABN AMRO heeft [appellant] niet overgelegd.
5.4
In een productie, waarop in de rechterbovenhoek het cijfer 27 is vermeld, [2] staat:
“Datum melding: 5-12-2005Meldende instantie: SNS Bank
MO: Dit dossier betreft het een zakelijke aanvraag. Het object is van de heer [appellant] en is gefinancierd door de rabobank voor een bedrag van 500.000,00 euro. De heer [zwartgelakt, hof] verkoopt het object aan [F] BV (…) een onderneming van de heer [appellant] . (…) De heren [zwartgelakt, hof] (…) en [appellant] geboren [in] 1981 hebben de activiteiten van [appellant bedrijf] VOF verkocht aan de heer [zwartgelakt, hof] directeur van Goldys per 01-05-2005. De heer [zwargelakt, hof] zou ook 70000,00 euro geleend hebben aan [B] tegen 10% rente, maandelijks zou hij 1900,00 euro ontvangen. Al met al reden tot afwijzen.
Gegevens in EVA-pc:
Adres: [a-straat 1] [A]
Datum registratiebancair: 12-09-2007
Gegevens in SFH:
[appellant] komt niet voor”
5.5
[appellant] heeft tijdens de comparitie bij de rechtbank verklaard dat dit het in de brief van ABN Amro van 19 april 2016 genoemde document 26 moet zijn. Waarom er rechtsboven dit document dan het cijfer 27 staat en geen 26, heeft [appellant] niet toegelicht.
Dit is extra bezwaarlijk, omdat [appellant] niet de volledige brief van ABN Amro met alle daarachter gevoegde bijlagen heeft overgelegd, maar alleen de brief met daarachter deze productie met nummer 27 er boven. Het hof kan om die reden de echtheid van deze productie niet verifiëren, terwijl uit dit document ook niet blijkt wie dit heeft opgesteld en om welke reden. Daarnaast is het hof van oordeel dat de enkele omstandigheid dat ABN Amro dit document aan [appellant] zou hebben verstrekt niet direct tot de conclusie leidt dat er dus persoonsgegevens van hem (persoonlijk) in een van de door hem vermelde registers zijn geregistreerd. Het hof wijst er daarbij tevens op dat het – anders dan [appellant] lijkt te veronderstellen in zijn memorie van grieven – juist op de weg van [appellant] ligt om deugdelijk, en onderbouwd met stukken, inzichtelijk te maken hoe ABN Amro aan dit document zou zijn gekomen en welk verzoek aan de toezending van deze brief ten grondslag lag.
5.6
Zonder nadere toelichting van de kant van [appellant] , die er echter niet is, is het hof, zoals hiervoor al opgemerkt, niet duidelijk geworden dat het hier gaat om een registratie van de persoonsgegevens van [appellant] zelf. Er is immers vermeld dat het een zakelijke aanvraag betreft. Daarnaast worden er meerdere namen in dit document genoemd, die grotendeels zijn zwartgelakt. Verder staat in het document alleen dat er een reden is tot afwijzing, maar wat er wordt afgewezen en aan wie, blijkt niet uit dit document.
Bovendien heeft Volksbank c.s. helder uiteengezet hoe het systeem van registratie werkt: een medewerker van een andere bank dan de bank die de registratie heeft verricht, krijgt bij raadpleging van de externe registers alleen een zogenaamde hit, waarbij naam en geboortedatum worden getoond. Bij raadpleging van de Afdeling Veiligheidszaken van de bank die tot registratie is overgegaan, wordt alleen de reden van opname in de registers onthuld, maar worden geen kwalificerende termen gebruikt. Gelet op de door Volksbank c.s. gegeven beschrijving van dit systeem, had [appellant] duidelijk moeten maken hoe ABN Amro de gegevens in de hiervoor genoemde productie dan heeft verkregen. Dat is in dit geval niet duidelijk geworden, nu in dit document staat dat [appellant] niet voorkomt in het SFH. Dit duidt er immers op dat Volksbank c.s. geen persoonsgegevens in het SFH en de daarmee verband houdende registraties heeft verwerkt.
5.7
In een als productie 1 bij inleidende dagvaarding overgelegd document staat:
“SFH-bericht
Datum melding 26 maart 2007
Meldende instantie SNS Bank
(…)
Datum aanvraag hyp 8 maart 2007
Aanvrager 1 (…)
(…)
Verkoper Stichting [stichting X]
Geboortedatum verkoper [geboortedatum] 1981
Adres verkoper [a-straat 1]
Plaats verkoper [A]
(…)
In EVR gezet? JA/NEE/VOORNEMENS
Aangifte gedaan? JA/NEE/VOORNEMENS”
In de rechterkolom van dit document is achter verkoper de persoon [appellant] vermeld en is “JA” geschreven bij “Vermoeden van Fraude?”
Onderaan is vermeld:
“Het is zeer wel mogelijk dat taxatierapport vervalst is [logo Hestia lijkt gescand] gezien betrokkenheid verkopende partij [appellant] . LET OP WERKGEVER IS SCHNEIDER uit Wuppertal = Goldys = hypotheekfraude (Citroenvlinder 53) = Betrokkenheid [appellant] = hypotheekfraude = salariscarrousel Goldys = weedopbrengsten witwassen = reeds onderzoek rechercheteam = reeds bekend bij [C] (…)”
5.8
In een document, dat door [appellant] bij de mondelinge behandeling bij de rechtbank is overgelegd, is in de rechterbovenhoek het cijfer 22 geschreven. In dit document, dat vergelijkbaar is met het hiervoor genoemde document, staat:
“Datum melding 26 maart 2007
Meldende instantie SNS Bank
(…)
Datum aanvraag hyp 8 maart 2007
(…)
Verkoper Stichting [stichting X]
Geboortedatum verkoper [geboortedatum] 1981
Adres verkoper [a-straat 1]
Plaats verkoper [A]
(…)
In EVR geregistreerd? voornemens
Aangifte gedaan? Voornemens
(…)”
In de rechterkolom van dit document is achter verkoper de persoon [appellant] vermeld en is “JA” geschreven bij “
Vermoeden van Fraude?”
Onderaan is vermeld:
“Het is zeer wel mogelijk dat taxatierapport vervalst is (…) gezien betrokkenheid verkopende partij [appellant] . LET OP WERKGEVER IS SCHNEIDER uit Wuppertal = Goldys (…) = hypotheekfraude (Citroenvlinder 53) = Betrokkenheid [appellant] = hypotheekfraude = salariscarrousel Goldys = weedopbrengsten witwassen = reeds onderzoek rechercheteam (…)”
5.9
[appellant] heeft onvoldoende toegelicht hoe de verschillen in deze documenten verklaard kunnen worden. Zijn tijdens de comparitie bij de rechtbank gegeven toelichting dat het eerste document een voorlopige interne verwijzing betreft en het tweede document een extern doorgestuurde melding, is voor de onderbouwing van de door [appellant] ingestelde vorderingen onvoldoende. De onduidelijkheid op dit punt klemt te meer nu Volksbank c.s. al in de conclusie van antwoord de echtheid en volledigheid van de door [appellant] overgelegde documenten heeft betwist. Ook hier keert zich dus tegen [appellant] dat hij de brief van ABN Amro van 19 april 2016 en de daarbij behorende documenten niet integraal en als één productie heeft overgelegd.
5.1
Uit de documenten blijkt verder het volgende. In de documenten is weliswaar de naam van [appellant] vermeld en een mogelijke betrokkenheid bij hypotheekfraude, maar ook hieruit valt, zonder nadere onderbouwing door [appellant] die weer ontbreekt, niet af te leiden dat er een nadere verwerking van persoonsgegevens van [appellant] in persoon heeft plaatsgevonden die in strijd is met de Wbp, dan wel onrechtmatig is. Volksbank c.s. heeft er op gewezen dat het hier slechts gaat om een intern formulier, en [appellant] heeft dat niet gemotiveerd weersproken. Op dit formulier is niet vermeld dat er een registratie heeft plaatsgevonden of zal plaatsvinden. In het eerstgenoemde document is immers geen keuze gemaakt bij de vraag of iets in het EVR is gezet, terwijl in het tweede document alleen maar “voornemens” is vermeld.
5.11
Daarbij komt dat het bericht een hypotheekaanvraag betreft van een ander dan [appellant] en dat de verkopende partij niet [appellant] zelf is, maar Stichting [stichting X] . Als er al een registratie zou hebben plaatsgevonden naar aanleiding van dit formulier, ligt het veel meer voor de hand dat die ziet op Stichting [stichting X] , dan op [appellant] . [appellant] heeft in deze zaak echter alleen gesteld dat er sprake is geweest van een, in strijd met de Wbp gedane, dan wel onrechtmatige, registratie van persoonsgegevens van hemzelf en niet van stichting [stichting X] .
Overigens volgt uit de door [appellant] ten name van Stichting [stichting X] verstrekte nota’s van SNS Property Finance d.d. 17 december 2007 en 15 november 2007 [3] dat ook deze stichting naar aanleiding van de documenten niet geregistreerd zal zijn geweest, omdat in december 2007 kennelijk nog een financiering is verstrekt.
5.12
Verder is het hof met de rechtbank van oordeel dat uit de twee na laatste regel van het in dit arrest onder 5.4 vermelde document volgt dat dit document is opgemaakt op of na 12 september 2007 en dat er op dat moment nog geen SFH-registratie op naam van [appellant] had plaatsgevonden. Anders dan [appellant] in zijn memorie van grieven stelt, ziet het hof, zonder nadere toelichting door [appellant] , die er niet is, niet in dat een eventuele in maart 2007 gedane registratie al in september 2007 zou zijn verwijderd. [appellant] heeft immers ook in hoger beroep niet gesteld, laat staan toegelicht, dat en zo ja, welke omstandigheden aanleiding hadden kunnen vormen voor de verwijdering van een dergelijke, enkele maanden eerder plaatsgevonden hebbende, registratie. Ook om deze reden komt het hof tot de conclusie dat de hiervoor bedoelde documenten in maart 2007 niet tot een registratie van persoonsgegevens van [appellant] hebben geleid in de door hem genoemde registers.
5.13
Het hof is verder van oordeel dat het op de weg van [appellant] had gelegen om het dossier in de procedure die hij in 2008 tegen Fortis heeft gevoerd, in het geding te brengen. In die procedure stond immers ook de vraag centraal of er persoonsgegevens van [appellant] waren verwerkt. Kennisneming van de processtukken in die procedure zou het hof inzicht hebben kunnen verschaffen in de ook in de onderhavige procedure aan de orde zijnde vraag of er persoonsgegevens van [appellant] in enig register zijn verwerkt en zo ja, wie daarvoor verantwoordelijk is geweest. Dat [appellant] , zoals hij in zijn pleitnota in hoger beroep stelt, niet meer over het dossier in de Fortis-procedure zou beschikken omdat dit zoek zou zijn geraakt tijdens een verbouwing, is een omstandigheid die voor zijn rekening en risico moet komen. Dit geldt te meer, nu de rechter in eerste aanleg [appellant] nog gevraagd heeft naar dit dossier en dit dossier op dat moment klaarblijkelijk nog niet was zoekgeraakt. Gelet op de vraagstelling door de rechter in eerste aanleg had [appellant] zich het belang van dat dossier moeten realiseren en het dossier beter veilig moeten stellen.
5.14
Overigens blijkt uit de beschikking van de rechtbank Arnhem van 22 september 2008 in die procedure [4] dat op de in die procedure in het geding gebrachte brief van SFH niet de naam [appellant] is vermeld. Dit duidt er op dat op dat moment nog geen registratie van persoonsgegevens van [appellant] had plaatsgevonden.
5.15
Daarnaast vindt het hof van belang dat de hypotheekfraude, waarnaar wordt verwezen in deze documenten, onderwerp van onderzoek was door de Bovenregionale recherche Noordoost Nederland. Indien en voor zover de vermelding van hypotheekfraude in deze documenten in verband wordt gebracht met (het bedrijf van) [appellant] , is dat geen, met de Wbp strijdige of onrechtmatige, verwerking van persoonsgegevens geweest. Naar het oordeel van het hof heeft Volksbank c.s. namelijk voldoende toegelicht dat er sprake was van zodanig concrete feiten en omstandigheden die wijzen op de betrokkenheid van [appellant] bij grootschalige hypotheekfraude dat zij een als een strafbaar feit te kwalificeren bewezenverklaring in de zin van artikel 350 van het Wetboek van Strafvordering kunnen dragen. [5] [appellant] heeft niet, dan wel niet voldoende gemotiveerd, weersproken dat hij onderwerp is geweest van een grootschalig hypotheekfraude-onderzoek door de Bovenregionale recherche Noordoost Nederland en dat het naar aanleiding daarvan gestarte strafrechtelijk onderzoek nog steeds niet is afgerond. Volgens zijn eigen woorden tijdens de mondelinge behandeling bij de rechtbank wordt hij juist nog steeds als verdachte aangemerkt in een fraudezaak. Naar het oordeel van het hof heeft [appellant] de gestelde hypotheekfraude verder onvoldoende gemotiveerd weersproken. Het hof merkt hierbij op dat het op de weg van [appellant] had gelegen om op dit punt veel meer openheid van zaken te geven en in ieder geval een kopie van de van belang zijnde stukken uit het strafrechtelijke dossier over te leggen. De als productie 3 bij de schriftelijke pleitnotities in hoger beroep overgelegde verklaring van de strafrechtadvocaat van [appellant] is, tegen de achtergrond van de ernst van de verdenkingen en het lang lopende strafrechtelijke onderzoek, onvoldoende. De door [appellant] gestelde omstandigheid dat Volksbank c.s. ook het strafrechtelijke dossier zou hebben, leidt niet tot een ander oordeel. Ook in dat geval blijft het de verantwoordelijkheid van [appellant] om zijn vorderingen voldoende te onderbouwen.
Het e-mailbericht van [D] van 5 juni 2008
5.16
Zoals Volksbank c.s. terecht aanvoert, volgt uit het e-mailbericht van [D] bij SNS Reaal (hierna: [D] ), van 5 juni 2008 [6] , ook niet dat er een melding van [appellant] in het SFH heeft plaatsgevonden. In dit bericht vraagt [D] op te letten op alle hypotheekaanvragen waar verkoper Stichting [stichting X] is en dit in de gaten te houden, waarbij met name de waarde van het onderpand belangrijk is. De naam [appellant] wordt niet genoemd in dit e-mailbericht.
Het SFH-bericht van 10 november 2008
5.17
Volgens [appellant] zou uit een SFH-bericht van 10 november 2008 [7] blijken dat ten onrechte gegevens van hem zijn geregistreerd.
In dit bericht is echter ook weer Stichting [stichting X] als verkoper opgenomen. Daarachter is de persoon [appellant] genoemd. Ook hier is het dus de vraag of het gaat om een registratie van [appellant] zelf. Bij de vraag “in SFH gezet?” staat weer “voornemens”. Er valt dus weer niet vast te stellen of er überhaupt een registratie is geweest.
Verder is opmerkelijk dat in dit bericht juist is vermeld dat door een label van SNS Reaal een hypothecaire geldlening is verstrekt. Dat zou niet voor de hand hebben gelegen, als er sprake zou zijn geweest van een eerdere registratie. In dat geval zou het betreffende “label van SNS Reaal” bij de controle van de gegevens immers een melding hebben gezien en zou de hypotheek juist niet zijn verstrekt. Het ligt ook niet voor de hand dat een eerdere registratie op grond van een melding in 2007 al zo snel zou zijn doorgehaald. [appellant] heeft ook in dit verband nagelaten voldoende concreet toe te lichten wat de aanleiding voor een dergelijke doorhaling na zo’n kort tijdsbestek zou zijn geweest. Wat [appellant] daarover opmerkt in de memorie van grieven, randnummer 41, betreft een reeks van veronderstellingen die hij op geen enkele manier heeft onderbouwd.
5.18
[appellant] maakt ook niet voldoende duidelijk dat en zo ja, waarom hier sprake is van een registratie van zijn eigen persoonsgegevens die in strijd is met de Wbp, dan wel onrechtmatig is. Dat dit document in zijn strafrechtelijke dossier zou zitten is iets wat het hof niet kan controleren, omdat [appellant] dit dossier niet heeft overgelegd. Los daarvan betekent het enkele feit dat dit SFH-bericht in het strafrechtelijke dossier van [appellant] terecht is gekomen, nog niet dat er ook een registratie op zijn naam heeft plaatsgevonden die in strijd zou zijn met de Wbp, dan wel onrechtmatig zou zijn jegens [appellant] .
Het vermelden van de naam van [appellant] in een verslag en toezending daarvan aan een advocaat in 2011
5.19
Het hof stelt bij de beoordeling van de hier gestelde verwerking het navolgende voorop. [appellant] heeft als productie 1 bij memorie van grieven e-mailcorrespondentie overgelegd tussen een financiële dienstverlener, Hypotheek en assurantie advies [E] (hierna: [E] ), en [D] . Ook heeft hij een brief overgelegd van de advocaat van [E] aan [D] . In deze brief komt de naam [appellant] niet voor. In de e‑mailcorrespondentie wordt door [E] wel “makelaarskantoor [appellant] ” te [A] genoemd en wordt vervolgens door [D] gevraagd naar dit “makelaarskantoor [appellant] ”. Het betreft hier echter het makelaarskantoor en niet [appellant] zelf.
5.2
In een naar aanleiding van deze correspondentie door [D] opgesteld gespreksverslag [8] dat aan de advocaat van [E] is verzonden, is vermeld:
“(…) De heer [E] vertelde dat hij enkele jaren geleden samenwerkte met een makelaar uit [A] . De naam van de makelaar was [appellant] .
Deze [appellant] heeft twee broers. (…) De cliënten van (…) waren ook door [appellant] bij hem geïntroduceerd. (…)”In het vervolg van dit verslag is de verdere verklaring van [E] weergegeven over de betrokkenheid van [appellant] bij een verzoek om een financiering te regelen voor de aankoop van appartementen in [A] .
5.21
Het hof is van oordeel dat het opstellen en toesturen van dit gespreksverslag aan de advocaat van [E] niet kan worden aangemerkt als een onrechtmatige verwerking, dan wel een verwerking in strijd met de Wbp, zo dit al als een verwerking van herleidbare persoonsgegevens in de zin van de Wbp moet worden beschouwd. Het gaat hier immers om een onderzoek dat Volksbank c.s. had ingesteld naar het makelaarskantoor waaraan [appellant] was verbonden, naar aanleiding van een vermoeden van hypotheekfraude. In het kader van dat onderzoek was het nodig en proportioneel om een van de bij die mogelijke hypotheekfraude betrokken financieel adviseurs uit te nodigen voor een gesprek en daarvan een gespreksverslag op te maken. Nu [appellant] onvoldoende heeft onderbouwd dat naar aanleiding van dit gesprek of anderszins op instigatie van Volksbank c.s. een (verdere) registratie van persoonsgegevens van [appellant] heeft plaatsgevonden in (een van de) door hem genoemde registers, is ook in zoverre sprake van een verwerking die voldoet aan de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit.
Bovendien blijkt uit de toelichting die Volksbank c.s. in dit verband heeft gegeven dat er, zoals opgemerkt onder 5.15 van dit arrest, sprake is van concrete feiten en omstandigheden die wijzen op de betrokkenheid van [appellant] bij grootschalige hypotheekfraude en die een als een strafbaar feit te kwalificeren bewezenverklaring in de zin van artikel 350 van het Wetboek van Strafvordering kunnen dragen. Ook om die reden is geen sprake van een in strijd met de Wbp plaatsgevonden hebbende, dan wel onrechtmatige verwerking van de persoonsgegevens van [appellant] .
5.22
Het hof volgt [appellant] ook niet in zijn stelling dat de correspondentie tussen [D] en (de advocaat van) [E] en het onderzoek dat [D] in dat kader heeft verricht, vooraf aan het College Bescherming Persoonsgegevens gemeld had moeten worden en dat dit College een voorafgaand onderzoek had moeten instellen. Dat was immers alleen nodig geweest in de in artikel 31 Wbp genoemde gevallen. Het gaat daarbij om verwerkingen die bijzondere risico’s voor de betrokkenen meebrengen.
Niet in geschil is dat het geval van artikel 31 lid 1 onder a Wbp zich niet voordoet. [appellant] heeft onvoldoende gemotiveerd toegelicht dat bij een summier onderzoek zoals dat hier werd verricht, sprake was van een voornemen om gegevens vast te leggen, zoals bedoeld in artikel 31 lid 1 onder b Wbp.
Daarnaast heeft [appellant] onvoldoende duidelijk gemaakt dat dit onderzoek is aan te merken als een onderzoek om ten behoeve van derden strafrechtelijke gegevens of gegevens over onrechtmatig of hinderlijk gedrag te verwerken, zoals bedoeld in artikel 31 lid 1 onder c Wbp.
Het hiervoor vermelde wordt niet anders door de omstandigheid dat het onderzoek feitelijk wel gegevens heeft opgeleverd, die zouden kunnen worden herleid tot [appellant] , zonder dat hij daarvan op de hoogte was. Het wordt ook niet anders door de omstandigheid dat de Bovenregionale recherche Noordoost Nederland een strafrechtelijk onderzoek is gestart naar de betrokkenheid van [appellant] bij grootschalige hypotheekfraude. Beide omstandigheden moeten namelijk los gezien worden van het door [D] verrichte onderzoek zelf.
Gelet op het karakter van de gegevensverwerking – het betreft hier slechts een door een eigen medewerker van Volksbank c.s. opgesteld gespreksverslag waarin alleen de termen makelaarskantoor en [appellant] uit [A] voorkomen – is de omstandigheid dat [appellant] daarvan niet op de hoogte is gebracht, ook niet onrechtmatig jegens [appellant] .
De door [D] gedane aangifte
5.23
De op 9 mei 2011 door [D] gedane aangifte aangaande valsheid in geschrifte [9] betreft geen gegevensverwerking door Volksbank c.s., zodat van een met de Wbp strijdige verwerking geen sprake is. Het doen van aangifte zou op zichzelf wel onrechtmatig kunnen zijn (bijvoorbeeld als het om een valse aangifte zou gaan), maar [appellant] heeft ook hier onvoldoende onderbouwd dat dit het geval is geweest. Het hof wijst er in dit verband op dat het tegen [appellant] gestarte strafrechtelijke onderzoek nog steeds niet is afgerond. Het hof verwijst voor de verdere motivering van zijn oordeel op dit punt naar het onder 5.15 in dit arrest vermelde.
Tussenconclusie
5.24
Nu [appellant] ook in hoger beroep zijn onder a. en b. geformuleerde vorderingen onvoldoende heeft onderbouwd, moeten deze vorderingen worden afgewezen.
Vordering tot rehabilitatie
5.25
De door [appellant] onder c. geformuleerde vordering tot het staken van alle beschuldigingen aan het adres van [appellant] en de daarmee samenhangende vordering om aan alle financiële instellingen mee te delen dat de persoonsgegevens van [appellant] onrechtmatig zijn verwerkt,is niet toewijsbaar. Uit het voorgaande blijkt immers dat de grondslag daarvoor ontbreekt.
Heeft [appellant] schade geleden?
5.26
De onder d. en e. geformuleerde vorderingen van [appellant] tot vergoeding van materiële en immateriële schade zijn in verband met het voorgaande evenmin toewijsbaar. Ook om de hierna volgende redenen is er geen grond om die vorderingen toe te wijzen.
5.27
[appellant] heeft in hoger beroep onvoldoende gemotiveerd onderbouwd dat en zo ja, welke immateriële schade hij heeft geleden. De enkele stelling dat [appellant] veel hinder en nadeel zou hebben ondervonden van het handelen van [D] vormt niet een dergelijke, deugdelijke onderbouwing.
5.28
[appellant] heeft daarnaast onvoldoende onderbouwd dat hij materiële schade heeft geleden. Hij stelt weliswaar dat er veel grote financieringsaanvragen en een hypotheek voor een woning zijn afgewezen als gevolg van de gestelde registratie(s), maar hij heeft geen enkele concrete, op zijn naam staande, afwijzing overgelegd. De door [appellant] voorafgaand aan de comparitie bij de rechtbank overgelegde productie 8 vermeldt slechts een “
niet accoord”. Daarachter bevindt zich een vrijwel geheel blanco bladzijde waarop is geschreven:
“Naar aanleiding van de screening afwijzing verstuurd naar aanvrager:”Wie de aanvrager was, blijkt echter niet uit de productie, waarin zowel de naam van [appellant] voorkomt als de naam Stichting [stichting X] . Het had dus op de weg gelegen van [appellant] om op zijn minst de aanvraag voor de financiering ook te overleggen.
Ook voor het overige heeft [appellant] nagelaten te onderbouwen welke schadelijke, financiële, gevolgen de gestelde, door Volksbank c.s. uitgevoerde, verwerking van persoonsgegevens voor hem heeft gehad.
Het door [appellant] gedane bewijsaanbod
5.29
Nu [appellant] heeft nagelaten zijn stellingen van een voldoende concrete onderbouwing te voorzien, komt het hof niet toe aan bewijslevering.

6.De slotsom

6.1
Het hof komt tot de slotsom dat het hoger beroep faalt. Het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd.
6.2
Als de (overwegend) in het ongelijk te stellen partij zal het hof [appellant] in de kosten van het hoger beroep veroordelen.
De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van Volksbank c.s. zullen worden vastgesteld op:
- griffierecht € 2.020,00
- salaris advocaat € 2.148,00 (2 punten x tarief II)
6.3
Als niet weersproken zal het hof ook de gevorderde wettelijke rente over de proceskosten en de nakosten, inclusief de wettelijke rente daarover, toewijzen zoals hierna vermeld.

7.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 17 oktober 2018;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Volksbank c.s. vastgesteld op € 2.020,00 voor verschotten en op € 2.148,00 voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van dit arrest, en – voor het geval voldoening binnen bedoelde termijn niet plaatsvindt – te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening;
veroordeelt [appellant] in de nakosten, begroot op € 157,00, met bepaling dat dit bedrag zal worden verhoogd met € 82,00 in geval [appellant] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan deze uitspraak heeft voldaan én betekening heeft plaatsgevonden, een en ander vermeerderd met de wettelijke rente te rekenen vanaf veertien dagen na aanschrijving én betekening;
verklaart dit arrest ten aanzien van de daarin vervatte veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. H.C. Frankena, H.L. Wattel en S.B. Boorsma, is bij afwezigheid van de voorzitter ondertekend door mr. Wattel en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 22 december 2020.

Voetnoten

1.Productie 2 bij inleidende dagvaarding en tabblad 5 bij aanvullende, bij de mondelinge behandeling bij de rechtbank in het geding gebrachte producties.
2.Aanvullende, bij de mondelinge behandeling bij de rechtbank, in het geding gebrachte producties.
3.Productie 7, toegezonden door [appellant] voorafgaand aan de comparitie bij de rechtbank
4.Bijlage 1 bij productie 8 bij conclusie van antwoord
5.HR 29 mei 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH4720
6.Bijlage 5 bij productie 5 bij inleidende dagvaarding
7.Bijlage 6 bij productie 5 bij inleidende dagvaarding
8.Productie 3 bij inleidende dagvaarding
9.Bijlage 7 bij productie 5 bij inleidende dagvaarding