Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
2.De vaststaande feiten
3.De motivering van de beslissing in hoger beroep
“met het opzet de verzekeraar te misleiden, behoudens voor zover deze misleiding het verval van het recht op uitkering niet rechtvaardigt”Daarbij gaat het in dit geval om een medewerkingsplicht die van belang is voor de beoordeling door Achmea van haar gehoudenheid tot uitkering nadat het risico is verwezenlijkt. Bij de beantwoording van de vraag of [appellant] met de schending van de in artikel 7:941 lid 2 BW bedoelde verplichting het opzet heeft gehad Achmea te misleiden, dient te worden beoordeeld of daarbij de bedoeling heeft voorgezeten de verzekeraar te bewegen tot het verstrekken van een uitkering die hij zonder die schending niet zou hebben verstrekt
. [1] Op Achmea rusten stelplicht en bewijslast van haar stelling dat sprake is van opzet tot misleiding in die zin.
“het resterende bedrag van ruim EUR 20000,00 contant”heeft betaald. In het verslag van [B] staat verder als verklaring van [appellant] :
“Ik zie nu ook pas dat er geen datum op de koopovereenkomst staat. U kunt op de kentekenpas zien wanneer ik de auto op naam heb gekregen.”[appellant] heeft op de zitting verklaard dat hij deze overeenkomst zelf heeft opgesteld en dat [C] deze op 22 oktober 2016, dus twee dagen voor het gesprek met [B] , in zijn bijzijn in een Fletcher hotel heeft ondertekend en dat hij deze overeenkomst heeft opgemaakt omdat Achmea bewijsstukken verlangde.
“Ja dat klopt. De overeenkomst is bij aankoop door ons beiden opgemaakt en ondertekend. De overeenkomst is bij de verkoper opgemaakt.”Tijdens het interview door [E] is [appellant] ermee geconfronteerd dat de Mercedes Benz op Marktplaats kort tevoren te koop werd aangeboden voor € 18.999. Hierop heeft [appellant] verklaard:
“Vervolgens is met inruil de prijs €20350 overeengekomen. De auto stond misschien voor minder te koop, maar dit was niet zijn uiteindelijke verkoopprijs. Ik heb onderhandeld uiteindelijk overeengekomen met 23850 min inruil auto.”[appellant] heeft na dit gesprek, bij aangetekende brief van 14 november 2016, aan Achmea de overeenkomst en een kwitantie gestuurd met de tekst
“Volledige bedrag contant betaald”. De cijfers op deze kwitantie zijn niet steeds helemaal duidelijk. Volgens [appellant] moet dit zo gelezen worden dat daar staat € 23.850 -/- € 3.500 en als eindbedrag € 20.350. Achmea gaat hier ook van uit. [appellant] heeft verder op de zitting verklaard dat deze kwitantie in zijn aanwezigheid door [C] , het was op diens werk in Amsterdam, is geschreven en ondertekend. Op de kwitantie staat de datum 26 oktober 2016.
“Deze vergissing is tot stand gekomen door de waarde van de inruil per abuis op te tellen in plaats van af te trekken.”
onder andere de inruilwaarde ten onrechte werd opgeteld in plaats van afgetrokken.”
“Resterend bedrag contant voldaan”.Daarnaast is niet verklaard dat in de verklaring van [C] een andere inruilwaarde namelijk € 2.500 wordt genoemd. [appellant] heeft hierover zelf ook geen afdoende verklaring gegeven. Het bedrag van € 20.350 heeft, aldus [appellant] , zijn vader aan hem genoemd en daarbij heeft [appellant] gedacht dat de inruilwaarde nog moest worden opgeteld. Zijn vader was bij de koop aanwezig en heeft, aldus nog steeds [appellant] , de resterende koopsom contant aan [C] betaald.