ECLI:NL:GHARL:2020:10269

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
8 december 2020
Publicatiedatum
8 december 2020
Zaaknummer
200.282.063
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag van statutair bestuurder en de rechtsgeldigheid van de arbeidsovereenkomst

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden werd behandeld, ging het om het ontslag van [geïntimeerde] als statutair bestuurder van SterGro International B.V. en de rechtsgeldigheid van zijn arbeidsovereenkomst. Het hof oordeelde dat per 1 juli 2020 een einde was gekomen aan zowel de vennootschapsrechtelijke als de arbeidsrechtelijke relatie tussen SterGro en [geïntimeerde]. De zaak volgde op een eerder vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Gelderland, die had geoordeeld dat [geïntimeerde] een arbeidsovereenkomst had met SterGro en niet met Groveko B.V., de dochteronderneming van SterGro. Het hof ging in hoger beroep uit van de feiten zoals beschreven in het vonnis van 17 juli 2020 en voegde hieraan toe dat SterGro op 12 augustus 2020 een ontslagaanvraag had ingediend bij het UWV, die op 26 oktober 2020 werd goedgekeurd. Het hof concludeerde dat [geïntimeerde] als statutair bestuurder van SterGro moest worden aangemerkt, en dat het ontslagbesluit van 27 april 2020 rechtsgeldig was. De vorderingen van [geïntimeerde] tot het hervatten van zijn werkzaamheden en doorbetaling van loon werden afgewezen, en hij werd veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.282.063
(zaaknummer rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, 8623987)
arrest in kort geding van 8 december 2020
in de zaak van

1.de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

SterGro International B.V.,
gevestigd te Wageningen,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Groveko B.V.,
gevestigd te Ede,
appellanten in het principaal hoger beroep, tevens geïntimeerden in het incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: gedaagden,
hierna: SterGro respectievelijk Groveko en gezamenlijk SterGro c.s.,
advocaat: mr. I.J. de Laat,
tegen:
[geïntimeerde],
wonende te [A] ,
geïntimeerde in het principaal hoger beroep, tevens appellant in het incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: eiser,
hierna: [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. J.A. Hamelink.

1.Het geding in eerste aanleg

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van het vonnis van 17 juli 2020 dat de voorzieningenrechter (rechtbank Gelderland, locatie Arnhem) heeft gewezen.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep van 13 augustus 2020 met grieven en producties,
- de conclusie van eis en akte overlegging producties,
- de memorie van antwoord in principaal hoger beroep, tevens memorie van grieven in incidenteel hoger beroep en wijziging van eis met een productie,
- de memorie van antwoord in incidenteel hoger beroep, tevens antwoordakte ten aanzien van de wijziging van eis met producties,
- de spreekaantekeningen van mr. De Laat en mr. Hamelink tijdens de mondelinge behandeling waar akte is verleend van de stukken die bij bericht van 9 november 2020 (productie 2) door mr. Hamelink namens [geïntimeerde] zijn ingebracht.
2.2
Vervolgens heeft het hof arrest bepaald op het ten behoeve van de mondelinge behandeling door SterGro c.s. overgelegde dossier.

3.De vaststaande feiten

Het hof gaat in hoger beroep uit van de feiten zoals beschreven in de rechtsoverwegingen 2.1 tot en met 2.14 van het bestreden vonnis. Aan deze feiten wordt toegevoegd dat SterGro op 12 augustus 2020 voor zover vereist een ontslagaanvraag op grond van bedrijfseconomische redenen voor [geïntimeerde] heeft aangevraagd. Het UWV heeft bij besluit van 26 oktober 2020 SterGro toestemming verleend de arbeidsovereenkomst met [geïntimeerde] op te zeggen (ex artikel 7:669 en artikel 7: 671a BW). SterGro heeft de arbeidsovereenkomst met [geïntimeerde] vervolgens opgezegd tegen 1 december 2020.
4. De motivering van de beslissing in het principaal en in het incidenteel hoger beroep
4.1
Het gaat in dit kort geding kort gezegd om het volgende.
SterGro is de enig aandeelhouder en bestuurder van Groveko. Alle bedrijfsactiviteiten binnen het SterGro concern worden binnen Groveko verricht. Enkel het 100% aandelenbelang in Groveko en de achtergestelde leningen van aandeelhouders bevinden zich in SterGro.
Partijen twisten over de vraag of [geïntimeerde] als statutair bestuurder van SterGro moet worden aangemerkt dan wel als algemeen directeur/CEO van Groveko.
Volgens SterGro c.s. moet [geïntimeerde] sinds medio 2015 als statutair bestuurder worden beschouwd van de holdingmaatschappij SterGro en daarmee - indirect - ook van haar 100% dochtermaatschappij Groveko. Door het ontslagbesluit van 27 april 2020 en de opzeggingsbrief van 29 april 2020 (producties 7 en 8 bij inleidende dagvaarding) is met ingang van 1 juli 2020 een einde gekomen aan zowel de vennootschapsrechtelijke als de arbeidsrechtelijke relatie met [geïntimeerde] .
[geïntimeerde] stelt zich daarentegen op het standpunt dat hij nooit als statutair bestuurder van SterGro werkzaam is geweest, maar dat hij zijn werkzaamheden verrichtte in de functie van algemeen directeur/CEO van Groveko. Hij had weliswaar een arbeidsovereenkomst getekend met SterGro (productie 2 bij inleidende dagvaarding) maar in de praktijk was hij werkzaam voor Groveko van welke vennootschap hij ook zijn salaris ontving.
Mocht hij toch als statutair bestuurder van SterGro worden aangemerkt en zou zijn arbeidsovereenkomst per 1 juli 2020 zijn geëindigd, dan geldt volgens [geïntimeerde] dat het ontslagbesluit van 27 april 2020 wegens strijd met de wet en/of de statuten van SterGro ongeldig is. Bij gebrek aan een rechtsgeldig ontslagbesluit kan van een daarmee samenhangend rechtsgeldig arbeidsrechtelijk ontslag geen sprake zijn, aldus [geïntimeerde] .
oordeel kantonrechter
4.2
De kantonrechter heeft, voorshands oordelend, allereerst aannemelijk geacht dat [geïntimeerde] een arbeidsovereenkomst had met SterGro en niet met Groveko. Verder is het volgens de kantonrechter onvoldoende aannemelijk geworden dat [geïntimeerde] statutair bestuurder was van SterGro. SterGro heeft geen stukken overgelegd waaruit volgt dat er een aandeelhoudersvergadering heeft plaatsgevonden waarin de benoeming van [geïntimeerde] als statutair bestuurder op de agenda stond noch bevindt zich bij de stukken een benoemingsbesluit. De kantonrechter acht het daarom aannemelijk dat de opzegging van de arbeidsovereenkomst op 29 april 2020 (die heeft plaatsgevonden naar aanleiding van het aandeelhoudersbesluit van 27 april 2020) in een bodemprocedure zal worden vernietigd, omdat een dergelijke opzegging in strijd is met artikel 7:671 BW. Dit heeft ertoe geleid dat de vorderingen van [geïntimeerde] tot het hervatten van zijn werkzaamheden, doorbetaling loon en het ter beschikking stellen van de bedrijfsauto zijn toegewezen. SterGro c.s. is in de proceskosten veroordeeld.
standpunten partijen in hoger beroep en spoedeisend belang
4.3
SterGro c.s. stelt zich in het principaal hoger beroep op het standpunt dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft overwogen dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat [geïntimeerde] statutair bestuurder van SterGro was.
[geïntimeerde] voert in het incidenteel hoger beroep aan dat hij (ook) in dienst is van Groveko omdat hij zijn werkzaamheden voor en namens Groveko heeft verricht en hij zijn salaris altijd van deze vennootschap heeft ontvangen. In dat verband wijzigt [geïntimeerde] ook zijn eis, te weten dat hij met betrekking tot de door hem verzochte wedertewerkstelling de werkzaamheden op basis van zijn arbeidsovereenkomst op de gebruikelijke wijze voor Groveko kan voortzetten.
4.4
Ook in hoger beroep dient beoordeeld te worden of de vordering van [geïntimeerde] een zodanige kans van slagen heeft in de lopende bodemprocedure dat vooruitlopend daarop toewijzing van de door hem gevorderde voorlopige maatregel voorshands gerechtvaardigd voorkomt. Het spoedeisend belang bij die vordering vloeit ook in hoger beroep uit de stellingen van [geïntimeerde] voort.
is [geïntimeerde] een statutair bestuurder?
4.5
Volgens het hof is, voorshands oordelend, voldoende aannemelijk geworden dat [geïntimeerde] als statutair bestuurder van SterGro moet worden aangemerkt. Dit betekent dat met ingang van 1 juli 2020 een einde is gekomen aan zowel de vennootschapsrechtelijke als de arbeidsrechtelijke relatie tussen SterGro en [geïntimeerde] . De vorderingen van [geïntimeerde] dienen alsnog te worden afgewezen. Hieronder legt het hof uit hoe het tot dit oordeel is gekomen.
4.6
De benoeming van bestuurders geschiedt door de algemene vergadering van aandeelhouders (hierna: ava). Aan de benoeming dient een besluit van de aandeelhouders ten grondslag te liggen. De wet (artikel 2:242 BW) noch de statuten van Stergro stellen vormvereisten waaraan het benoemingsbesluit moet voldoen.
Op grond van de volgende feiten en omstandigheden acht het hof het aannemelijk geworden dat een benoemingsbesluit is genomen en dat [geïntimeerde] de benoeming tot statutair bestuurder heeft aanvaard:
 uit artikel 6 van de intentie-overeenkomst van 21 april 2015 met betrekking tot de overname van Ewepo (het voormalige bedrijf van [geïntimeerde] ) door SterGro blijkt dat het de bedoeling van partijen was dat [geïntimeerde] de positie van de voormalig statutair bestuurder van SterGro/Cebe Groep, de heer [B] zou overnemen. In dit artikel is onder 1 immers het volgende opgenomen: ‘Indien een koopovereenkomst tot stand komt zullen [C] en [geïntimeerde] (…) in loondienst treden als en benoemd worden tot (statutair) directeuren van de Vennootschap (…)
Per 1 januari 2016 zullen [C] en [geïntimeerde] in loondienst treden van en benoemd worden tot (statutair) directeuren van Koper (lees: SterGro,
hof)’ (…)
Cebe Groep zal per 1 januari 2016 aftreden als statutair directeur van de Koper (…)’.
  • deze bedoeling blijkt ook uit de overwegingen onder 6 en 7 van de aandeelhoudersovereenkomst van 13 juli 2015, waarin de afspraken uit de intentie-overeenkomst nader zijn uitgewerkt.
  • in de arbeidsovereenkomst van 13 juli 2015 tussen SterGro en [geïntimeerde] staat in de preambule met zoveel woorden dat de ava van de Vennootschap (waarmeeSterGro wordt bedoeld,
  • ter uitvoering van de intentie- en de aandeelhoudersovereenkomsten heeft de notaris op 19 augustus 2015 aan de mede-directeuren van SterGro gemaild dat [B] (waarmee [B] wordt bedoeld,
  • het benoemingsbesluit, blijkend uit de notulen van de ava van 20 augustus 2015, waarin [geïntimeerde] naast Cebe Groep tot algemeen directeur van SterGro wordt benoemd. Het benoemingsbesluit is door [geïntimeerde] als secretaris en door [B] als voorzitter ondertekend. Ook hier geldt dat de daarin opgenomen toevoeging ‘zodat beide directeuren zelfstandig bevoegd zijn om SterGro te vertegenwoordigen’ duidt op een benoeming van [geïntimeerde] als statutair bestuurder.
  • [geïntimeerde] heeft geconsolideerde jaarrekeningen van SterGro en de dochtermaatschappijen in hoedanigheid van bestuurder van SterGro geaccordeerd.
  • [geïntimeerde] vertegenwoordigde SterGro in haar hoedanigheid van bestuurder van Groveko bijvoorbeeld bij de overname van Frag Holland B.V. door Groveko. In de preambule van deze koopovereenkomst staat onder punt 3 vermeld:’(…)
  • [geïntimeerde] omschrijft zichzelf als statutair directeur in een e-mail met bijlage aan [D] over de ontstaansgeschiedenis van Groveko. Hierin schrijft hij onder meer:
‘In juli 2015 koopt Groveko BV 100% van de aandelen van Ewepo BV en verwerven [geïntimeerde] en [C] ieder 4,98% van de aandelen in SterGro. Zij vormen beide vanaf dat moment de nieuwe directie van Groveko en [geïntimeerde] is statutair directeur van zowel Groveko als van SterGro’.
4.7
Het feit dat in sommige bepalingen het woord ‘statutair’ directeur tussen haakjes staat en soms alleen van ‘directeur’ wordt gesproken, maakt niet dat [geïntimeerde] er gerechtvaardigd vanuit mocht gaan dat hij niet als statutair bestuurder was benoemd. In de context waarin deze woorden, zoals hiervoor is gebleken, zijn gebruikt acht het hof een andere uitleg onaannemelijk.
Voor zover [geïntimeerde] zich verder op het standpunt stelt dat het benoemingsbesluit niet geldig tot stand is gekomen omdat niet alle aandeelhouders schriftelijk hebben ingestemd met besluitvorming buiten vergadering, oordeelt het hof dat (wat hier ook van zij) dit besluit (nog) niet is vernietigd en daarmee vooralsnog geldig is.
rechtsgeldig ontslagbesluit
4.8
Het voorgaande betekent dat de grief van SterGro in het principaal hoger beroep slaagt. In verband met de devolutieve werking van het hoger beroep, komt de stelling van [geïntimeerde] dat het ontslagbesluit van 27 april 2020 wegens strijd met de wet (de artikelen 2:226 en 2:227 BW en/of de statuten van SterGro (artikel 8.2) ongeldig is aan de orde. Volgens [geïntimeerde] is de aandeelhoudersvergadering niet in de juiste plaats (in Wageningen in plaats van in Ede) gehouden, zijn de bestuurders en commissarissen niet in de gelegenheid gesteld advies over het voorgenomen ontslag uit te brengen en heeft [geïntimeerde] per saldo enkel gebruik mogen maken van zijn hoorrecht en niet van zijn raadgevende stem (zie randnummers 21-26 inleidende dagvaarding). Bij gebrek aan een rechtsgeldig ontslagbesluit kan volgens [geïntimeerde] van een daarmee samenhangend rechtsgeldig arbeidsrechtelijk ontslag geen sprake zijn.
In het licht van de gemotiveerde betwisting door SterGro dat het ontslagbesluit niet rechtsgeldig tot stand zou zijn gekomen (zie de randnummers 33-39 van haar pleitnota in eerste aanleg) gaat het hof er voorshands van uit dat sprake is van een rechtsgeldig ontslagbesluit. Bovendien geldt ook hier dat dit besluit (nog) niet is vernietigd (afgezien van de vraag of de door [geïntimeerde] gestelde gebreken in het ontslagbesluit op grond van artikel 2:15 BW voor vernietiging in aanmerking komen) en daarmee vooralsnog geldig is.
voorlopige conclusie
4.9
Met het ontslagbesluit van 27 april 2020 en de daaropvolgende opzeggingsbrief van 29 april 2020 is per 1 juli 2020 een einde gekomen aan de vennootschapsrechtelijke en de arbeidsrechtelijke relatie tussen SterGro en [geïntimeerde] . Enkel indien partijen ten tijde van het sluiten van de arbeidsovereenkomst waren overeengekomen dat een (toekomstig) vennootschapsrechtelijk ontslag niet het arbeidsrechtelijk ontslag meebrengt, was dit anders geweest (HR 15 april 2005, ECLI:NL:HR:2005:AS2713). Dat is hier niet gebeurd. Sterker nog, er is juist in artikel 21 van de arbeidsovereenkomst bij ontslag van [geïntimeerde] als statutair bestuurder en werknemer van SterGro een vertrekregeling/ontslagvergoeding opgenomen.
Met het voorgaande faalt het incidenteel hoger beroep. Hiermee behoeft de gewijzigde eis van [geïntimeerde] ook geen bespreking.

5.De slotsom

Het principaal hoger beroep slaagt en het incidenteel hoger beroep faalt. Het bestreden vonnis zal worden vernietigd en de vorderingen van [geïntimeerde] zullen alsnog worden afgewezen. Als de in het ongelijk te stellen partij zal het hof [geïntimeerde] in de kosten van beide instanties veroordelen.
De kosten voor de procedure in eerste aanleg tot aan de bestreden uitspraak aan de zijde van SterGro c.s. zullen worden vastgesteld op € 720,- voor salaris advocaat volgens het liquidatietarief en tot aan deze uitspraak wat betreft het principaal hoger beroep vastgesteld op € 2.148,- (2 punten x tarief II) voor salaris advocaat volgens het liquidatietarief en op
€ 760,- voor griffierecht en wat betreft het incidenteel hoger beroep op € 1.074,- voor salaris advocaat volgens het liquidatietarief.

6.De beslissing

Het hof, recht doende in kort geding in het principaal en in het incidenteel hoger beroep:
vernietigt het vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem van 17 juli 2020;
wijst de vorderingen van [geïntimeerde] alsnog af;
veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van beide instanties, tot aan de bestreden uitspraak aan de zijde van SterGro c.s. wat betreft de eerste aanleg vastgesteld op € 720,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief en wat betreft het principaal hoger beroep vastgesteld op € 760,- voor griffierecht en op € 2.148,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief en wat het betreft het incidenteel hoger beroep op € 1.074,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief;
verklaart dit arrest voor zover het de hierin vermelde proceskostenveroordeling betreft uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.A. van Rossum, C.J.H.G. Bronzwaer en R.J.A. Dil en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 8 december 2020.