ECLI:NL:GHARL:2020:10220

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
8 december 2020
Publicatiedatum
8 december 2020
Zaaknummer
200.198.967
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep op nietigheid van testament wegens wilsonbekwaamheid van erflater

In deze zaak gaat het om de vraag of het testament van de heer [C], dat op 2 december 2013 is opgemaakt, nietig is vanwege wilsonbekwaamheid. De appellante, de geregistreerde partner van [C], heeft in hoger beroep gesteld dat [C] op het moment van het opstellen van het testament niet in staat was zijn wil te bepalen. Het hof heeft de inhoud van een eerder tussenarrest van 10 september 2019 overgenomen en het verdere verloop van de procedure besproken. De appellante heeft dertien getuigen doen horen die verklaringen hebben afgelegd over de geestelijke en lichamelijke toestand van [C] in de periode rond het opstellen van het testament. De getuigenverklaringen wijzen op momenten van verwardheid, maar ook op momenten van helderheid. Het hof heeft de verklaringen van de notaris en kandidaat-notaris die betrokken waren bij het opstellen van het testament meegewogen. Deze getuigen hebben verklaard dat [C] bij het passeren van het testament een heldere indruk maakte en wist wat hij wilde. Het hof concludeert dat de appellante niet heeft bewezen dat [C] op 2 december 2013 leed aan een geestelijke stoornis die hem belette zijn wil te bepalen. Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Gelderland van 18 mei 2016 en veroordeelt de appellante in de kosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.198.967
(zaaknummer rechtbank Gelderland 295583)
arrest van 8 december 2020
in de zaak van
[appellante] ,
wonende te [A] ,
appellante,
in eerste aanleg eiseres,
hierna: [appellante] ,
advocaat: mr. A.O.C.A. van Schravendijk te Arnhem,
tegen

1.[geïntimeerde1] ,

wonende te [B] ,
geïntimeerde,
in eerste aanleg gedaagde,
hierna: [geïntimeerde1] ,
advocaat mr. P.A.C. van Buul te Nijmegen,
2.
[geïntimeerde2] ,
wonende te [B] ,
in eerste aanleg gedaagde,
niet verschenen,
hierna: [geïntimeerde2] ,
3.
[geïntimeerde3] ,
wonende te [B] ,
in eerste aanleg gedaagde,
niet verschenen,
hierna: [geïntimeerde3] ,
4.
[geïntimeerde4] ,
wonende te [B] ,
geïntimeerde,
in eerste aanleg gedaagde,
hierna: [geïntimeerde4] ,
advocaat mr. M.J. Drost te Leusden.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 10 september 2019 hier over.
1.2
Het verdere verloop blijkt uit:
  • de memorie na enquête van [appellante] ;
  • de memorie na enquête van [geïntimeerde1] ;
  • de antwoordmemorie na enquête en comparitie van [geïntimeerde4] ;
  • het schriftelijk pleidooi van [appellante] met producties (met producties 39-43);
  • de pleitaantekeningen schriftelijk pleidooi van [geïntimeerde1] (met producties 20-23);
  • de pleitnota schriftelijk pleidooi van [geïntimeerde4] .
1.3
Vervolgens heeft het hof arrest bepaald.

2.De verdere motivering van de beslissing in hoger beroep

2.1
[C] heeft op 2 december 2013 een testament gemaakt. Hij heeft daarin zijn geregistreerde partner [appellante] uitdrukkelijk onterfd en zijn neef [geïntimeerde1] tot enig erfgenaam benoemd. Dit testament is na een voorgesprek van [C] met oud-notaris mr. M.J.A. van Mourik voorbereid door mr. drs. E.J.H. van den Munckhof (kandidaat-notaris) en gepasseerd door notaris mr. O.G.M. Paardekoper. Het hof heeft [appellante] toegelaten tot het bewijs van haar stelling dat [C] op 2 december 2013 leed aan een geestelijke stoornis die een redelijke waardering van de bij zijn uiterste wilsbeschikkingen betrokken belangen van zijn geregistreerde partner belette (tussenarrest van 17 april 2018; ECLI:NL:GHARL:2018:3518). Zou haar stelling juist zijn dan zijn de uiterste wilsbeschikkingen van [C] in zijn testament van 2 december 2013 nietig (artikel 3:34 lid 2 tweede zin BW) en zou [appellante] erfgename van [C] zijn op grond van zijn testament van 15 december 2003.
2.2
In het getuigenverhoor heeft [appellante] dertien getuigen doen horen. De andere partijen hebben afgezien van tegengetuigenverhoor. Aansluitend aan het getuigenverhoor heeft op 2 september 2019 een comparitie van partijen plaatsgevonden om in verband met het verzoek van [appellante] een medisch deskundige te benoemen te spreken over de persoon van deze deskundige (‘wie’) en de aan deze te stellen vragen (‘wat’).
2.3
Het hof zal eerst – mede aan de hand van de getuigenverklaringen – beoordelen of [appellante] is geslaagd in het bewijs van haar stelling en vervolgens of het bevelen van een bericht van een deskundige nodig is.
2.4
[appellante] is ervan overtuigd dat [C] in een staat van dementie verkeerde en dat hij op 2 december 2013 niet meer in staat was zijn wil te bepalen. Zij heeft dat eerder in de procedure al toegelicht. Haar relaas is uitgebreid weergegeven in het tussenarrest van 17 april 2018 (rov. 4.11). Zij heeft als (partij)getuige op 28 augustus 2018 verklaard dat zij nog steeds geheel achter die weergave staat. Haar verklaring als (partij)getuige geeft een goed beeld van wat er is gebeurd en vooral ook wat haar kijk daarop is. De verklaringen van de anderen in de processtukken ( [geïntimeerde1] en [geïntimeerde4] ) zijn deels weer een reactie op haar verklaring. Daarom worden haar verklaring en daarna de verklaringen van de andere getuigen hier voor een groot deel opgenomen:
“U houdt mij punt 4.11 van het tussenarrest voor en leest de tekst daarvan geheel voor. Ik sta hier nog steeds geheel achter. Rond 2 december 2013 was hij heel overstuur en ziek. Hij brabbelde en ik begreep dat hij beneden op de bank bij de notaris had gelegen. Hij werd niet goed daar en was heel ziek. Daar is geen lift. Hij moest naar boven naar een kamer maar toen hebben ze beneden een kamer vrij gemaakt en daar is hij geweest. Dat heeft hij mij verteld. Hij wist niet beter dan dat hij daar voor de volmacht was. Hij was erg verward en moeilijk te verstaan. Hij was doodmoe. Er zat ook een longontsteking achter.
(…)
In 2013 werd hij heel erg ziek. Die longontstekingen kwamen terug en steeds met kortere tussenpozen. Op 13 juli 2013 is hij met de ambulance gebracht naar het Radboud ziekenhuis. Het was helemaal mis. Hij heeft een week op de IC gelegen en ze hebben hem met prednison en antibiotica weer boven Jan gekregen. Na een week is hij van het Radboud gebracht naar Sanatorium Dekkerswald om aan te kunnen sterken. Toen was hij ook al behoorlijk ziek. Je levert steeds meer in bij een longontsteking. Ook de Parkinson speelde op. Op dat moment wilde hij het liefst thuis zijn. Hij voelde zich iets beter en wilde naar huis. Daar was hij veel te zwak voor. Het was onverantwoord volgens de longarts van Dekkerswald en het medische team. Hij dacht dat hij dat dat wel kon. Hij wilde naar huis. Toen is er een bespreking geweest met de staf van Dekkerswald, dat was eind juli 2013. Toen zei het medisch team: als jij naar huis gaat is dat akkoord maar dan mag je niet terugkomen als je weer ziek wordt. Dat vond hij niet erg. Dat vond hij prima want hij had weer meer lucht. Hij heeft een verklaring moeten ondertekenen in Dekkerswald dat zij niet verantwoordelijk zijn en dat hij niet mocht terugkomen. Toen zijn we die middag naar huis gegaan naar de [a-straat] in [B] , dat is zijn huis. Toen is ook een afspraak met de longarts, gemaakt en die zei: u gaat vanavond naar huis en bewijs maar dat u alleen thuis kunt zijn. Ik moest die avond weggaan en kijken of hij het zou redden. Toen ben ik naar huis gegaan. Ik heb eerst eten voor hem gemaakt. Toen ik naar huis ging is hij op bed gaan liggen. Ik zou de volgende dag terugkomen. Hij voelde zich wat beter dacht hij. De volgende morgen kreeg ik om 08.00 uur telefoon van de thuiszorghulp [D] en trof hem helemaal verwaarloosd en onder de ontlasting aan. Hij was heel verward en verdwaasd. Zij zei: kom gelijk deze kant op. Hij had niet gegeten of gedronken en was niet naar het toilet geweest. Vanaf dat ik weg was is hij in bed gebleven. Dit speelde zich eind juli 2013 af. Ik heb toen zijn eigen huisarts gebeld. Die kwam gelijk. Zij zei: dat gaat zo niet langer. Zij wist al dat hij weg was uit Dekkerswald en dat hij op eigen wil was gegaan. Ze zei: ik ga een verpleeghuis zoeken want dit gaat zo niet. Toen heeft ze het GGZ-zorghotel in Dekkerswald gebeld dat [C] wilde opnemen. Diezelfde middag is [C] met de ambulance om 16.00 uur naar het verpleeghuis gegaan.
Hij is daar gekomen en toen begon het weer. Hij wilde weer naar huis. Hij was heel slecht. Je zag hem iedere week achteruit gaan en hij had hallucinaties van vogels. Hij zag schepen voorbij varen. Hij zei: het is druk op het water. Dit was in november 2013. Je zag hem achteruit gaan.
Televisie kijken ging al lang niet meer net als schrijven. Hij kon het niet meer volgen en die flikkerende beelden kon hij niet aan. Het ging te snel en hij begreep het ook niet meer. De ondertiteling ging ook veel te snel. Die kon hij niet meer lezen.
Hij had ook last van panieksituaties. Een keer begon hij midden in de nacht te schreeuwen. De verpleegkundige zei dat hij ‘s nachts om mij lag te roepen. Hij kon een behoorlijke stem opzetten. Dan was iedereen wakker. Dat gebeurde regelmatig. Ook in november en december 2013. Het volgende gebeurde net voordat hij naar Dekkerswald ging. Hij moest vaak naar het toilet en dan keek hij naar buiten. Hij zag bij de buren dat er een boom uitgegraven werd. Hij heeft de politie gebeld en die is gekomen. Ze hebben gekeken wat er aan de hand was. Er was niks aan de hand. De agenten vroegen aan hem of hij medicijnen gebruikte. Dit vertelde hij mij in de ochtend. Ik had er niets van meegekregen. De volgende dag kwamen de agenten terug om te kijken hoe het met hem ging en om mij in te lichten. Hij belde mij ook een keer op vanaf de Graafseweg. Hij wist niet waar hij naartoe moest. Hij had de verkeerde afslag genomen. Dit is gebeurd voordat hij naar Dekkerswald ging.
Ik kwam een keer in het zorghotel en toen zei hij tegen mij: wat heb je nou toch gedaan. Je hebt knalrode lippen terwijl ik geen lippenstift op had.
Eind november 2013, op een maandag volgens mij, is de kandidaat-notaris in het zorghotel geweest. Ik wist niet wie hij was. Hij vroeg of ik ze alleen wilde laten in het restaurant. Ik zag [C] daar in een rolstoel zitten. Ik zei: ik doe de was naar boven en dan kom ik eraan. Ik liep naar de kamer, zette de tas neer en toen stond [geïntimeerde1] achter mij. Ik zei: wat is dit? Hij zei: de notaris is hier voor de volmacht.
Op 4 december was hij heel ziek, heel slecht. Ik ben opgeroepen door de arts om te komen. Dit was al voor 09.00 uur.
[E] is ook in december langs geweest met zijn vrouw. Dat was rond diezelfde tijd. Hij belde mij. Hij woonde in Groesbeek en kwam vaak langsfietsen. Hij belde mij op. Hij was samen met zijn vrouw bij [C] geweest en [C] had hen niet herkend. Hij had achter zijn rollator gestaan in zijn kamer en was verward. Het was in december 2013 na Sinterklaas, niet na Kerst. Toen heeft [E] een verpleegkundige geroepen en gezegd: hij herkent ons niet. [E] kwam regelmatig, zeker één keer in de maand. Toen heeft de verpleegkundige mij gebeld en dat aan mij verteld.
(…)
Na 3 december 2013 heb ik ook nog gesprekken met [C] gevoerd. In de ochtend was hij nog aardig goed te pas. In de middag en avond niet meer. Die gesprekken gingen over van alles. Over zijn kinderen die hij graag wilde zien. Dat deed pijn. Hoe hij zijn uitvaart wilde. Hij wilde begraven worden. Als de kinderen niet meer zouden komen dan hoefden ze ook geen uitnodiging te ontvangen. Dit is na 3 december 2013 besproken.”
2.5
De verklaring van een partijgetuige als [appellante] over door haar te bewijzen feiten kan alleen bewijs in haar voordeel opleveren als die verklaring strekt ter aanvulling van onvolledig bewijs (artikel 164 lid 2 Rv). Er moeten dan aanvullende bewijzen zijn die zodanig sterk zijn en zodanig essentiële punten betreffen dat zij de verklaring van de partijgetuige voldoende geloofwaardig maken. [1] De vraag is of deze aanvullende bewijzen er zijn. Het hof zal eerst de verklaringen van de andere getuigen beoordelen en vervolgens acht slaan op andere bewijsmiddelen.
2.6
Getuige mevrouw [F] heeft bij [C] huishoudelijk werk gedaan en heeft hem drie tot vier keer bezocht in Dekkerswald en daarover het volgende verklaard:
“Ik heb hem ook in Dekkerswald bezocht, drie tot vier keer. Dat was ook in de herfst/winter tijd. De eerste keer dat ik kwam zat hij op het toilet. Ik was hem aan het zoeken. Ik riep hem. Hij hoorde mijn stem. Hij zei: oh wat leuk [F] . We gaan eerst koffie drinken. Heel gezellig. Toen merkte ik dat hij het moeilijk vond dat hij daar was. Hij wilde naar huis. We hebben zitten praten. Na de tweede keer dacht ik: iets klopt niet meer. Hij begon te praten over een neef die regelmatig bij hem kwam. Die had ik nooit bij hem huis ontmoet, die neef. Bij de derde keer dacht ik: hij is [C] niet meer. Hij praatte heel anders. Hij deed lelijk over [appellante] . Hij zei bepaalde dingen dat ik dacht: dit is [C] niet. Zo was hij niet. Hij sprak altijd lief en spontaan over [appellante] . En later alleen met haat. Ik en [C] hebben altijd veel contact gehad. [appellante] kwam daar in [B] altijd in de avond en ze was er ook nog weleens in de ochtend.
Ik kan mij de laatste keer dat ik hem heb gezien in Dekkerswald nog herinneren. Hij lag op bed en hij was echt ziek. Hij zei alleen maar: ik wil naar huis. Ik zei: je kunt niet huis, daar krijg je niet de zorg die je nodig hebt. Hij zei: [appellante] heeft ervoor gezorgd dat ik hier lig. Hij zei: als ik dood ga heeft ze niks meer. Ik heb alles veranderd ben. [C] had mij verteld dat ze alles hadden vastgelegd bij de notaris. Dat had ik van beiden gehoord. Hij was zo trots op haar zaak en hij ging iedere avond kijken. Zijn verandering had denk ik te maken met zijn ziekte en de mensen die hem pushten, bijvoorbeeld zijn neef die een nieuw figuur was.
Ik denk niet dat hij er helemaal achterstond. Soms praatte hij met lof over [appellante] maar dan draaide hij zo om en deed hij lelijk over haar. Hij was echt verward en hij haalde dingen door elkaar. Het was wel zijn verhaal.”
2.7
Getuige mevrouw [H] heeft [C] voor zijn opname in Dekkerswald aan huis zorg verleend en heeft het volgende verklaard:
“Ik kende [C] . Ik heb hem leren kennen door mijn werk. Ik verleende zorg aan hem. Dat is in twee periodes geweest. Ik weet niet precies wanneer dat was. Ik heb hooguit twee jaar voordat hij overleden is zorg verleend. Ik heb die zorg bij hem thuis verleend. ’s Morgens bij het wassen en aankleden. De eerste periode is heel kort geweest. Daarna kon hij weer voor zichzelf zorgen. Twee jaar later ben ik weer begonnen. De tweede periode is gestopt omdat hij werd opgenomen in Dekkerswald. Ik heb toen de huisarts gebeld omdat hij totaal in de war was. Hij lag dwars op bed op zijn rug en zijn benen stonden haaks op de grond. Ik kon het huis niet in. Ik heb via de buurman mij toegang verschaft tot het huis. Er was niets met hem te beginnen. Toen heb ik zijn echtgenote en de huisarts gebeld. Hij schreeuwde. Ik kon niet met hem praten. Hij was de kluts kwijt. Ik heb terug op bed gelegd. Hij was niet voor rede vatbaar. Er viel niets met hem te beginnen. Na zijn opname ben ik op Dekkerswald geweest en ik heb een MDO gehad. Ik weet niet meer wanneer dat was. Dit is na zijn opname geweest. Bij het MDO was hijzelf aanwezig, zijn vrouw, artsen, een verpleegkundige en ik. Ik weet niet meer wat voor soort artsen dat waren. Het is gebruikelijk dat ik bij zo een MDO aanwezig bent omdat het erover ging of hij naar huis kon. In het begin ging het gesprek rustig maar toen bleek dat hij niet naar huis kon werd hij heel kwaad, opstandig en agressief. Ook naar mij toe terwijl hij nooit naar mij agressief was geweest. De artsen bepaalden dat hij niet naar huis kon. Ik vertelde in dat MDO dat ik maximaal vier moment op een dag zorg aan hem kon geven. Hij begreep op dat moment waar het over ging. Hij realiseerde zich dat hij niet naar huis kon. Ik heb [C] daarna niet meer gezien.”
2.8
Getuige mevrouw [I] , de jongste zus van [C] , die regelmatig bij hem op bezoek ging, heeft het volgende verklaard:
“ (…) U vraagt mij of hij op 2 december een testament kon laten opstellen. Ik denk dat hij het niet kon vanuit mijn kennis. Hij kon nauwelijks wat meer. Hij had geen lucht meer, hij bibberde. Ik kan mij nauwelijks voorstellen dat hij een handtekening kon zetten gezien zijn lichamelijke en geestelijke gesteldheid. Ik kon geen goed gesprek meer met hem voeren. Ik was er omdat ik begaan was vanuit zijn ziekte. Een inhoudelijk gesprek voeren zat er niet in. Het is geleidelijk aan gegaan. Ik denk dat het op het moment dat hij opgenomen werd al moeilijk was om met hem te praten. Het begon al op de [a-straat] . Ik vond het heel erg om hem zo te zien. Hij vermagerde. Hij lag in de kamer in bed. Een gedeelte van mijn bezoek was hij erbij en een ander gedeelte lag hij in bed. Je weet dat iemand slechter wordt en je weet dat je je broer gaat verliezen. Wij spraken over ditjes en datjes. Over muziek. Mijn man was er ook altijd bij. We hebben ook een liedje voor hem gespeeld en met hem samen gezongen. Mijn man speelde dan gitaar. Dat vond hij mooi. Wij hebben niet gesproken over wat er aan de orde was na zijn overlijden. Ik wist dat hij een samenlevingscontract had met [appellante] . Dat was al een tijd terug gemaakt. Hij heeft ook aangegeven dat hij toen naar de notaris was geweest en het testament had veranderd. Ik wist dat hij zijn kinderen onterfd had. Vond ik heel erg. De broer van [appellante] was executeur. Ongeveer omstreeks de periode dat dat is gebeurd heeft hij het verteld. Dat was zeker niet in december 2013 maar veel eerder.
Ik heb het na zijn opname niet meer met hem over deze zaken gehad. Ik heb daar ook geen vragen over gesteld. Ik had het beeld dat hij met zijn vrouw samen was.
Het was een combinatie van geestelijke en lichamelijke gesteldheid waarom hij niet in staat was om een testament op te stellen. Hij was veel met zijn gedachten bezig. De gesprekken die wij voerden waren vlak. Hij uitte zich in flarden. Op de oppervlakkige dingen gaf hij wel een antwoord. Ik sprak niet over inhoudelijke onderwerpen met hem. Wij hadden zoals ik al zei onze eigen levens. Wel zei hij dat hij het erg vond dat hij zo moest lijden. Ik merkte dat ook aan zijn stemming. We pakten elkaar dan vast. Dan zei hij dat hij het fijn vond dat ik er was.
Ik snap er helemaal niets van dat hij [appellante] wilde onterven. Dat was een totale verrassing. Hij kon weleens lelijk tegen haar zijn. Ik denk dat hij dat ook niet kon overzien. Ik kan zien hoe iemand achteruit gaat en dat lichamelijk en geestelijk geen goede interactie meer bestaat. Waarom heeft hij haar uitgesloten? Zij heeft hem jarenlang verzorgd en hij was afhankelijk van haar. Dat er in onze familie op deze manier met deze vrouw is omgegaan, kan ik niet begrijpen.
Ik weet niet of hij nog heldere momenten heeft gehad. [C] had graag controle over zijn leven en de regie in eigen hand. Dat moest hij loslaten. Dat moest hij aan [appellante] overlaten. Hij heeft een keer gezegd dat [appellante] geld van zijn rekening had gehaald. Ik heb dat zo beleefd dat er veel wantrouwen in hem naar [appellante] toe zat. Ik ben daar nooit op ingegaan.”
2.9
Getuige de heer [E] , een oud-collega en vriend van [C] , heeft het volgende verklaard:
“We gingen regelmatig naar [C] in het zorghotel toe. Je merkte dat hij achteruit ging. Begin december kwamen we zijn kamer binnen. Hij stond naast zijn bed. Hij had een luier aan die hing op zijn knieën. Hij kende ons niet meer en hij keek verdwaasd. Toen zijn we naar de verpleging gegaan en die is gekomen. Toen zijn we vertrokken. Ik heb geprobeerd te achterhalen wanneer dat is geweest. Het is de eerst paar dagen van december, voor Sinterklaas geweest. Mijn vrouw bewaart oude kalenders. Ik heb de kalender voor 2013 opgezocht en die heb ik bij mij. Het moet, concludeer ik uit de kalender 2 december zijn geweest want de andere dagen hadden wij al afspraken. Meestal liepen we vanuit Groesbeek aan rond 10.00 uur en dan waren we daar rond 11.00/11.30 uur. Hij was op andere momenten niet zo verward als dat we hem toen hebben aantroffen. Het was de oude [C] niet meer.”
Aan deze getuige is voorgehouden dat [C] op 2 december 2013 om 12:58 uur op het kantoor van de notaris in Nijmegen zijn testament heeft getekend. Daarop heeft deze getuige verklaard:
“Het kan ook iets eerder geweest zijn dat wij daar waren.”
Getuige mevrouw [J] , echtgenote van de getuige [E] , heeft verklaard dat zij en haar man op 2 december 2013 [C] hebben bezocht in Dekkerswald, daar rond 11:00 uur zijn gearriveerd en dat [C] in de war was en hen niet herkende. Aan haar is voorgehouden dat [C] op 2 december 2013 om 12:58 bij de notaris op kantoor zijn testament heeft getekend. Zij heeft daarop verklaard heel zeker te weten dat zij en haar man [C] op 2 december 2013 om 11:00 uur hebben bezocht.
2.1
Getuige de heer [K] , bakker in [A] , de woonplaats van [appellante] , heeft verklaard dat hij [C] één keer in Dekkerswald heeft bezocht en wel op 10 december 2013. Volgens zijn zeggen was [C] toen verward. De getuige heeft verder verklaard dat [C] de ene keer helder was en de ander keer niet en dat hij met vlagen moeizaam sprak.
2.11
Op 13 december 2018 zijn de notaris, de kandidaat-notaris en de oud-notaris die betrokken zijn geweest bij het testament van [C] van 2 december 2013 ieder als getuige gehoord.
Het relaas van de notaris is ook al weergegeven in het tussenarrest van 17 april 2018 (rov. 4.13). Het betreft de verklaring die zij heeft afgelegd voor de notariële tuchtrechter. De notaris heeft als getuige verklaard deze verklaring te bevestigen. De kern van die verklaring is dat de notaris vond dat [C] bij het passeren van het testament een heldere indruk maakte en de inhoud en gevolgen van zijn testament goed begreep.
De oud-notaris heeft eerder een notitie gemaakt die als bijlage 11 bij de dagvaarding is overgelegd. Hij heeft als getuige bevestigd wat in zijn notitie staat. De kern van de verklaring van de oud-notaris is dat hij geen enkele reden had aan te nemen dat [C] niet compos mentis was; hij had alleen fysieke problemen. [C] heeft hem ook verteld dat de relatie met [appellante] duurzaam was ontwricht en dat met feiten toegelicht.
De kandidaat-notaris heeft gespreksnotities gemaakt van de gesprekken die hij op 25 en 26 november 2013 met [C] heeft gevoerd (overgelegd als bijlage 12 bij de dagvaarding). Hij heeft als getuige bevestigd wat in zijn notities staat. De kandidaat-notaris heeft verder het volgende verklaard:
“Net als in elk dossier moet een notaris kijken of de cliënt wilsbekwaam is. De heer [C] had uiterlijk een ziekte, lichamelijk, dat zag je. Dan ga je er extra zorgvuldig mee om. (… ) (hof: de oud-notaris )had alleen gesproken met [C] en [geïntimeerde1] , daar ben ik niet bij geweest. Ik heb als notaris beroepsregels en (…) als oud-notaris niet. Daarom heb ik met (…) (hof: de notaris) overlegd en we vonden het noodzakelijk dat we nog alleen met [C] gingen spreken. Daarom heb ik hem dezelfde dag nog bezocht om te kijken of wat hij met (…) (hof: de oud-notaris) had besproken nog steeds gold en om te kijken of hij consistent bleef in zijn wens. Belangrijk was dat we hem ook zonder de neef spraken. Dat gesprek was in Dekkerswald. Toen ik aankwam was hij koffie aan het drinken met een paar personen. Ik vroeg hem om mee te lopen met mij. We zijn in de aula van Dekkerswals naar een rustige plek gegaan waar niemand kon meeluisteren. Hij bleef consistent in zijn wens. Ik had een concept van het testament bij me. Dat heb ik niet letterlijk voorgelezen. Ik heb hem eerst laten vertellen wat hij wilde en ik zag dat dat in lijn was met wat hij aan (…) (hof: de oud-notaris) had gezegd en wat ook in het ontwerp stond. Aan het einde van de gesprek, na ongeveer 40 minuten, kwam de geregistreerde partner binnenlopen, mevrouw [appellante] en toen schoot de heer [C] in de stress omdat hij het heimelijk wilde regelen. Ik heb mevrouw [appellante] gevraagd om ons even alleen te laten zitten. Vanwege de ontstane stress heeft de heer [C] de heer [geïntimeerde1] gebeld omdat hij hem er graag bij wilde hebben. Toen [geïntimeerde1] aanwezig was, heeft [C] het ontwerp overhandigd aan zijn neef. Toen ben ik weggegaan. De afspraak de volgende dag, om te tekenen, is afgebeld. Vervolgens is de afspraak gemaakt voor 2 december. Dat ik adviseerde het testament snel te laten passeren had te maken met zijn slechte gezondheid. Ik was bij het passeren van het testament aanwezig. De heer [C] kwam met [geïntimeerde1] . (…) (hof: de notaris) en ik zijn alleen met de heer [C] aan tafel gegaan om het testament te bespreken en te passeren. (…) (hof: de notaris) had de heer [C] niet eerder gezien. Op dat moment was vooral (…) (hof: de notaris) aan het woord. Zij stelde allemaal open vragen om te kijken of dit was wat hij wilde. Ook de vraag of hij nog steeds zijn kinderen wilde onterven. Er is gesproken over alternatieven. Maar ook hier bleef de heer [C] consistent in zijn wens. De heer [C] vond het vervelend dat het lang duurde en dat wij hem aan het doorzagen waren voor zijn gevoel. Er kwam een moment dat hij het beu werd en gewoon zijn handtekening wilde zetten. Toen is er een pauze geweest omdat hij zijn neef er graag bij wilde hebben, dat was op zijn nadrukkelijk verzoek. De neef kwam binnen. Toen [C] gekalmeerd was is de neef weggegaan. Toen de neef binnen was is niet gesproken over het testament of de inhoud, maar moest [C] gewoon even tot rust komen. Uiteindelijk is er getekend, ook door de heer [C] zelf.
Op mij maakte de heer [C] een heldere indruk. Dat hij leed aan COPD was duidelijk en dat hij moeilijk sprak ook, maar als je hem de tijd gaf, wist hij wel te vertellen wat hij wilde. Hij had in 2003 partnerschapsvoorwaarden gemaakt. Op vragen van (hof: de notaris) kon hij nog helder zeggen wat daarin was geregeld.”
2.12
Op 13 december 2018 zijn mevrouw [L] (helpende plus), de heer [M] (verzorgende IG) en de heer [N] (case manager en verpleegkundige) als getuigen gehoord. Elk van deze getuigen heeft zich ten aanzien van de vragen die aan hen zijn gesteld over de persoon en de gezondheid van [C] verschoond van de verplichting getuigenis af te leggen, omdat zij als beroepsbeoefenaren in de individuele gezondheidszorg (artikel 88 Wet big) of hulpverlener van ZZG Zorggroep (artikel 7:457 lid 1 BW tot geheimhouding verplicht zijn omtrent hetgeen hun in die hoedanigheid is toevertrouwd. [appellante] heeft verzocht het beroep op het verschoningsrecht te verwerpen. De raadsheer-commissaris heeft beslist dat er geen aanleiding is te bepalen dat deze getuigen zich niet op hun verschoningsrecht kunnen beroepen en heeft het verzoek afgewezen (arrest van 23 april 2019 van de raadsheer-commissaris in het incident; ECLI:NL:GHARL:2019:3553).
2.13
Het hof leidt uit de getuigenverklaringen af dat [C] voor en na zijn opname in Dekkerswald kennelijk momenten heeft gekend dat hij erg verward was. Niet alleen [appellante] heeft dat verklaard. Het volgt ook uit de verklaringen van de getuigen [F] , [H] , [I] , het echtpaar [E] en [K] . Uit de getuigenverklaringen volgt ook dat hij heldere momenten had. Ook [appellante] heeft verklaard dat [C] ook na 2 december 2013 nog gesprekken kon voeren en duidelijk kon maken wat zijn wensen voor zijn uitvaart waren. Letterlijk heeft zij verklaard:
“Na 3 december 2013 heb ik ook nog gesprekken met (…) gevoerd. In de ochtend was hij nog aardig goed te pas. In de middag en avond niet meer. Die gesprekken gingen over van alles. Over zijn kinderen die hij graag wilde zien. Dat deed pijn. Hoe hij zijn uitvaart wilde. Hij wilde begraven worden. Als de kinderen niet meer zouden komen dan hoefden ze ook geen uitnodiging te ontvangen. Dit is na 3 december 2013 besproken.”
2.14
Dat [C] bij tijd en wijle kennelijk erg verward was hoeft dan ook nog niet te betekenen dat hij op 2 december 2013 verward was of zelfs leed aan een geestelijke stoornis die hem belette zijn wil te bepalen en [appellante] te onterven. Uit de verklaringen van de notaris, de kandidaat-notaris en de oud-notaris leidt het hof af dat [C] bij de besprekingen over zijn testament op 26 en 27 november 2013 en bij het passeren van dat testament op
2 december 2013 helder was en wist wat hij wilde en dat ook kon duidelijk maken. Het hof oordeelt dat de notarissen zorgvuldig te werk zijn gegaan bij het maken van het testament voor [C] . Zij hebben daarvoor - binnen een beperkte tijdsruimte - ruim de tijd uitgetrokken en op drie verschillende momenten met hem gesproken en telkens gecontroleerd of hij echt wilde wat hij in zijn testament heeft bepaald. Het is vanwege de broze fysieke gezondheid van [C] heel begrijpelijk en verstandig dat de besprekingen en het passeren van het testament voortvarend en met enige haast ter hand zijn genomen. De oud-notaris antwoordde op een vraag van de advocaat van [appellante] of er haast was bij het passeren van het testament heel terecht en met een verwijzing naar Mattheus 25:13:
Dat is er eigenlijk altijd. Omdat gij dag noch uur kent is het geraden om met het passeren van een testament niet al te lang te wachten. Zeker als iemand in een beroerde conditie is moet je niet te lang wachten met het passeren.”
[appellante] , althans haar advocaat, schrijft dat het ‘notariaat’ teveel boter op het hoofd heeft en puur uit eigenbelang handelt en dat daarom in deze zaak de verklaringen van de notaris, de kandidaat-notaris en de oud-notaris buiten beschouwing moeten blijven. [appellante] en haar advocaat betogen daarmee in feite dat alle notarissen altijd alleen uit eigen belang handelen en daardoor altijd onbetrouwbaar zijn, in het bijzonder de notaris, de kandidaat-notaris en de oud-notaris in deze zaak. Dat is een ongegronde, volstrekt loze en daardoor ook boosaardige bewering. Het hof hecht veel waarde aan de verklaringen van de notaris, de kandidaat-notaris en de oud-notaris in deze zaak, juist omdat zij [C] vóór en op 2 december 2013 hebben gezien en (langdurig) gesproken. Het hof weegt hun getuigenverklaringen aldus mee in de bewijswaardering.
2.15
Voor het bestaan van een geestelijke stoornis was ten tijde van het tussenarrest van 17 april 2018 nog geen betrouwbare medische informatie voorhanden (rov. 4.14). Die informatie ontbreekt nog steeds. Mevrouw drs. M.M.F. Timmerhuis, verzekeringsarts en tevens medisch adviseur van [appellante] , schrijft in haar brief van 2 maart 2020 (bijlage 41 van [appellante] ), dat zij beschikt over medische informatiebrieven van neuroloog professor Bloem van het Radboud UMC. Zij concludeert daaruit dat [C] naast de ziekte van Parkinson ook cognitieve problemen kende door stemmingsproblematiek en gedragsproblemen en dat sprake was van een omkering van dag-nachtritme. Dit alles draagt volgens haar ertoe bij dat niet waarschijnlijk is dat [C]
“helder, rustig, reëel zijn situatie en beslissing overziend, weloverwogen kon oordelen over de handeling in december 2013. Er was meer dan gerede reden tot twijfel. De notaris had een nadere medische beoordeling moeten vragen!”Uit deze brief is echter naar het oordeel van het hof niet op te maken dat [C] op 2 december 2013 leed aan een geestelijke stoornis die hem belette zijn wil te bepalen en [appellante] te onterven. De brief van Timmerhuis is ook niet te kwalificeren als betrouwbare medische informatie die het bestaan van zodanige geestelijke stoornis kan onderbouwen. Zij baseert haar conclusies als gezegd op de medische informatiebrieven van professor Bloem en heeft [C] zelf nooit gezien of gesproken. Ten slotte staat haar conclusie haaks op wat de notaris, de kandidaat-notaris en de oud-notaris die [C] wel hebben gezien en gesproken hebben verklaard over zijn geestelijke gesteldheid.
2.16
Van belang is ook dat geen van de getuigen - met uitzondering van [appellante] , de notaris en de kandidaat-notaris - [C] heeft gezien en gesproken op 2 december 2013, de dag dat hij zijn testament heeft gemaakt. Het echtpaar [E] heeft wel verklaard hem op 2 december 2013 te hebben bezocht rond 11:00 uur in de ochtend en hem in verwarde toestand te hebben aangetroffen. Dat is niet uitgesloten, maar wel heel onwaarschijnlijk, omdat zeker is dat [C] op die dag om 12:58 uur in Nijmegen op het kantoor van de notaris zijn testament heeft getekend en vanaf ongeveer 12:00 uur daar aanwezig is geweest. Stel dat klopt dat hij om 11:00 uur die ochtend een zeer verwarde indruk heeft gemaakt op het echtpaar [E] , dan staat daar tegenover de verklaring van de notaris en de kandidaat-notaris dat hij bij het passeren van het testament een heldere indruk maakte en wist wat hij wilde.
2.17
Al bij de rechtbank heeft [geïntimeerde1] gewezen op de CIZ-aanvraag die op 12 december 2013 is ingediend (bijlage 12 bij zijn conclusie van antwoord). In de toelichting op de ziektebiografie staat vermeld:
“Cognitie: overdag helder en adequaat, neigt wel dag- en nachtritme om te draaien. In de nacht is dhr. met regelmaat verward en gedesoriënteerd in tijd/plaats en persoon. Wel te corrigeren. Gebaat op een afdeling met regelmaat, structuur en toezicht.
Stemming: dhr. heeft een verminderd ziekte inzicht/overzicht er is spraken van overschatting. Wens terug keer naar huis blijft bestaan.
Slapen: slaapt met regelmaat slecht. Is dan verward, valgevaarlijk, waarvoor sensor bij bed. In zkh geen slaapmedicatie gegeven ivm parkinson.”
Deze toelichting is in lijn met de verklaringen van de getuigen over de verwardheid en zijn onrust ’s-nachts. De toelichting is veel meer een bevestiging van zijn wilsbekwaamheid (
“overdag helder en adequaat”) dan een bewijs van het tegendeel daarvan.
2.18
Ten slotte is nog van belang dat [C] zijn relatie met [appellante] kennelijk als duurzaam ontwricht ervoer, zoals de oud-notaris heeft verklaard, en haar onterving tegen die achtergrond niet ongerijmd is.
2.19
Het hof komt al met al tot het oordeel dat [appellante] niet erin is geslaagd te bewijzen dat [C] op 2 december 2013 leed aan een geestelijke stoornis die een redelijke waardering van de bij zijn uiterste wilsbeschikkingen betrokken belangen van zijn geregistreerde partner belette.
2.2
Het hof acht het thans niet meer zinvol een onderzoek door een deskundige daarnaar te bevelen. Dat zou wellicht wel zinvol kunnen zijn geweest als er naar aanleiding van de getuigenverklaringen en de bewijsmiddelen in het dossier nog steeds gerede twijfel zou zijn over de wilsbekwaamheid van [C] . Het zou dan ook nodig zijn geweest dat er betrouwbare en bruikbare medische informatie voorhanden zou zijn die het voor de deskundige mogelijk maakt een reconstructie te maken van de situatie van [C] op 2 december 2013, ook al zijn een persoonlijk gesprek en onderzoek van [C] op die datum niet meer mogelijk. Die gerede twijfel is er niet; betrouwbare medische informatie ontbreekt als gezegd nog steeds. Het is, anders dan [appellante] voorstelt, niet mogelijk dat het hof in deze zaak bepaalt dat de deskundige het medisch dossier van de Stichting ZZG in Groesbeek of van de huisarts van [C] kan krijgen of inzien.
2.21
Haar grieven (die tot een volle herbeoordeling in hoger beroep hebben geleid) kunnen dan ook niet leiden tot vernietiging van het vonnis van de rechtbank Gelderland van 18 mei 2016. Het hof zal dit vonnis bekrachtigen en [appellante] veroordelen in de kosten van [geïntimeerde1] en [geïntimeerde4] in dit geding in hoger beroep, omdat zij geheel in het ongelijk wordt gesteld. De taxen voor de getuigen blijven voor haar rekening.

3.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
3.1
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Gelderland van 18 mei 2016;
3.2
veroordeelt [appellante] in de kosten van het hoger beroep van [geïntimeerde1] vastgesteld op € 314 voor griffierecht en op € 3.222 voor salaris advocaat overeenkomstig het liquidatietarief (tarief II, 3 punten);
3.3
veroordeelt [appellante] in de kosten van het hoger beroep van [geïntimeerde4] vastgesteld op € 314 voor griffierecht en op € 3.222 voor salaris advocaat overeenkomstig het liquidatietarief (tarief II, 3 punten), te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van dit arrest, en – voor het geval voldoening binnen bedoelde termijn niet plaatsvindt – te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening;
3.4
veroordeelt [appellante] in de nakosten van [geïntimeerde4] , begroot op € 157 met bepaling dat dit bedrag zal worden verhoogd met € 82 in geval [appellante] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan deze uitspraak heeft voldaan én betekening heeft plaatsgevonden.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.H. Lieber, R.A. Dozy en M.L. van der Bel en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 8 december 2020.

Voetnoten

1.HR 31 maart 1995, NJ 1997/592.