1.Motivering van de beslissing in het incident
1. [appellante] is toegelaten tot het bewijs van haar stelling dat [erflater] op [datum] 2013 leed aan een geestelijke stoornis die een redelijke waardering van de bij de uiterste wilsbeschikkingen betrokken belangen van zijn geregistreerde partner belette (op de voet van artikel 3:34 lid 1 BW). Zij heeft daartoe op donderdag 13 december 2018 ten overstaan van de raadsheer-commissaris als getuigen doen horen [gedaagde in incident 1] , [gedaagde in incident 2] en [gedaagde in incident 3] , allen werkzaam bij ZZG Zorggroep, waarvan het [instelling] , waar [erflater] vanaf juli 2013 tot zijn overlijden was opgenomen, onderdeel uitmaakt.
2. Aan ieder van hen zijn de volgende vragen gesteld:
Bent u bekend met de heer [erflater] ?
Hoe en wanneer hebt u [erflater] leren kennen?
Bent u betrokken geweest bij de behandeling van [erflater] ?
Wat kunt u verklaren over de fysieke en geestelijke gesteldheid van [erflater] ?
Kunt u iets vertellen over het ziektebeeld van [erflater] (vanaf zomer 2013)?
Bent u bereid commentaar te leveren op de waarderingen CIZ-aanvraag van [datum] 2013 en over hoe [erflater] eraan toe was ( [gedaagde in incident 1] en [gedaagde in incident 3] )?/Kent u de CIZ-aanvraag voor [erflater] van [datum] 2013 ( [gedaagde in incident 2] en [gedaagde in incident 3] )?
Was [erflater] vaak de weg kwijt in letterlijke zin (in november 2013)?
Bent u bekend met een incident waarbij [erflater] aan zijn buurman [buurman] zou hebben gezegd: “u blijft van mijn vrouw af”?
Bent u bekend met hallucinaties die [erflater] zou hebben gehad over felle rode lippen op de muur?
Kunt u zich herinneren ( [gedaagde in incident 1] )/bevestigen ( [gedaagde in incident 2] en [gedaagde in incident 3] ) dat [erflater] bezoekers en vrienden niet meer herkende?
Is u bekend dat [erflater] vaak opstandig was omdat hij zich niet kon neerleggen bij zijn ziekte en terug naar huis wilde ( [gedaagde in incident 1] )/verder thuis verpleegd wilde worden ( [gedaagde in incident 2] en [gedaagde in incident 3] )? Het gaat dan om de periode november 2013.
Bent u bekend met een bespreking op 25 november 2013 waar aan de orde kwam of [erflater] thuis verpleegd kon worden?
Weet u sinds wanneer [geïntimeerde 1] bij [erflater] op bezoek kwam?
Had [geïntimeerde 1] volgens u invloed op [erflater] ?
Hebt u nog aanvullende opmerkingen over de geestelijke en lichamelijke toestand van [erflater] in de periode begin december 2013?
3. Elk van deze getuigen heeft zich ten aanzien van deze vragen verschoond van de verplichting getuigenis af te leggen, omdat zij respectievelijk hij als beroepsbeoefenaar in de individuele gezondheidszorg (artikel 88 Wet big) en als hulpverlener van ZZG Zorggroep (artikel 7:457 lid 1 en artikel 7:446 BW) tot geheimhouding verplicht zijn omtrent hetgeen haar respectievelijk hem in die hoedanigheid is toevertrouwd.
4. [appellante] heeft een incident geopend en verzocht het beroep op het verschoningsrecht te verwerpen. Het verloop van dat incident blijkt uit:
- conclusie van eis in incident van [appellante] ;
- akte overlegging producties van [appellante] ;
- memorie van antwoord in incident van [gedaagde in incident 1] , [gedaagde in incident 2] en [gedaagde in incident 3] ;
- memorie van antwoord in het incident van [geïntimeerde 1] ;
- memorie van antwoord in het incident van [geïntimeerde 2] ;
- nader conclusie in incident van [appellante] .
5. Een hulpverlener mag aan anderen dan de patiënt geen inlichtingen over de patiënt verstrekken dan met toestemming van de patiënt (artikel 7:457 lid 1 BW). Artikel 88 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG) luidt:
"Een ieder is verplicht geheimhouding in acht te nemen ten opzichte van al datgene wat hem bij het uitoefenen van zijn beroep op het gebied van de individuele gezondheidszorg als geheim is toevertrouwd, of wat daarbij als geheim te zijner kennis is gekomen of wat daarbij te zijner kennis is gekomen en waarvan hij het vertrouwelijke karakter moest begrijpen."Met deze geheimhoudingsplicht wordt beoogd te voorkomen dat een patiënt nalaat geneeskundige hulp in te roepen uit vrees dat hetgeen hij toevertrouwt aan de hulpverlener aan anderen wordt geopenbaard. Deze geheimhoudingsplicht geldt gelet op de hiervoor vermelde strekking ook na het overlijden van een patiënt. Zij geldt ook ten aanzien van zijn erfgenamen, tenzij zij mentor van de overleden patiënt waren of de patiënt bij leven heeft ingestemd met het verstrekken van inlichtingen aan (een of meer van) zijn erfgenamen.
6. Artikel 165 lid 2 Rv bepaalt dat zij die uit hoofde van hun beroep of betrekking verplicht zijn tot geheimhouding van hetgeen hun in die hoedanigheid is toevertrouwd zich van deze verplichting getuigenis af te leggen kunnen verschonen. De grondslag van dit verschoningsrecht is een in Nederland geldend algemeen rechtsbeginsel dat meebrengt dat bij deze vertrouwenspersonen het maatschappelijk belang dat de waarheid in rechte aan het licht komt, moet wijken voor het maatschappelijk belang dat een ieder zich vrijelijk en zonder vrees voor openbaarmaking van het besprokene om bijstand en advies tot hen moet kunnen wenden (zie HR 1 maart 1985, NJ 1986/173 en HR 25 september 1992, NJ 1993/467). Het is aan de getuige om te beslissen of hij gebruik maakt van zijn bevoegdheid zich te verschonen van zijn plicht te getuigen. Het verschoningsrecht is echter niet absoluut. Er laten zich zeer uitzonderlijke omstandigheden denken waarin het belang dat de waarheid aan het licht komt — ook ten aanzien van datgene waarvan de wetenschap de vertrouwenspersoon als zodanig is toevertrouwd — moet prevaleren boven het verschoningsrecht. Dergelijke zeer uitzonderlijke omstandigheden zijn in dit geval niet gebleken. Hetgeen [appellante] in haar conclusie in het incident aanvoert (opmerkingen over testamenten die [erflater] eerder heeft gemaakt en zijn fysieke en geestelijke gezondheid) is niet als zodanig aan te merken.
7. In onderdeel 6 van haar conclusie van eis in het incident somt [appellante] nog wel aanwijzingen op die zouden moeten leiden tot doorbreking van de geheimhoudingsplicht van [gedaagde in incident 1] , [gedaagde in incident 2] en [gedaagde in incident 3] . In het midden kan blijven of die omstandigheden daartoe voldoende zijn. Het betreft hier immers niet de vraag of er aanleiding is de geheimhoudingsplicht te doorbreken, maar de vraag of het verschoningsrecht moet wijken.
8. De aard van het verschoningsrecht brengt mee dat de opgegeven vragen niet behoeven te worden beantwoord, zolang de rechter aan redelijke twijfel onderhevig acht of die beantwoording naar waarheid zou kunnen geschieden zonder dat geopenbaard wordt wat verborgen dient te blijven. Dat is voor alle vragen die onder 2 zijn vermeld het geval.
9. De slotsom is dat er geen aanleiding is te bepalen dat [gedaagde in incident 1] , [gedaagde in incident 2] en [gedaagde in incident 3] zich niet op hun verschoningsrecht kunnen beroepen ten aanzien van de onder 2 vermelde vragen. De raadsheer-commissaris zal beslissen als volgt.