In deze zaak gaat het om de afwikkeling van huwelijkse voorwaarden en de verdeling van de gemeenschap na de echtscheiding van partijen, die in 1997 zijn gehuwd onder huwelijkse voorwaarden. De man heeft op 2 november 2016 een verzoek tot echtscheiding ingediend, waarna de rechtbank Gelderland op 17 januari 2018 de echtscheiding heeft uitgesproken. De bestreden beschikking van 1 mei 2018 betreft de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden en de verdeling van de gemeenschap. De vrouw en de man zijn beide in hoger beroep gekomen van deze beschikking. De vrouw heeft vijf grieven ingediend, onder andere met betrekking tot de woning en de verdeling van bankrekeningen en schenkingen. De man heeft ook grieven ingediend, onder andere over de hypothecaire schuld en de verdeling van de inboedel.
Het hof heeft vastgesteld dat de huwelijkse voorwaarden expliciet de eigendomsverhouding van de woning vastlegden en dat de hypothecaire schuld niet ter financiering van de woning is aangewend, maar voor beleggingsdoeleinden. Het hof heeft geoordeeld dat de man onvoldoende feiten heeft aangevoerd om te concluderen dat de toepassing van de huwelijkse voorwaarden onaanvaardbaar zou zijn. De vrouw heeft recht op vergoeding van schenkingen die zij heeft ontvangen van haar ouders, die tot haar privévermogen behoren. Het hof heeft de bestreden beschikking deels vernietigd en de verdeling van de hypothecaire schuld en de bankrekeningen bepaald, waarbij partijen ieder voor de helft draagplichtig zijn voor de hypothecaire schuld. De proceskosten in hoger beroep zijn gecompenseerd, aangezien partijen gewezen echtgenoten zijn.