Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN
[Z] (Duitsland)(hierna: belanghebbende)
inspecteurvan de
Belastingdienst(hierna: de Inspecteur)
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van belanghebbende, [X] [Z], tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 16 augustus 2018. De rechtbank had een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2014 en 2015 opgelegd, alsmede vergrijpboetes. De Inspecteur had de navorderingsaanslag voor 2014 vastgesteld op € 53.463, met een vergrijpboete van € 8.301, en voor 2015 op € 106.542, met een vergrijpboete van € 22.395. De rechtbank had de navorderingsaanslag voor 2014 verminderd tot € 15.613 en de boete tot € 952, maar de aanslag voor 2015 ongegrond verklaard. Belanghebbende stelde dat de Inspecteur de aanslagen en boetes ten onrechte had opgelegd, omdat hij geen aanmerkelijk belang had in de B.V. en de gebruikelijkloonregeling niet van toepassing was. Het Hof oordeelde dat belanghebbende wel degelijk een aanmerkelijk belang had en dat de Inspecteur de aanslagen naar de juiste bedragen had opgelegd. Het Hof vernietigde de boetebeschikkingen voor beide jaren, omdat de Inspecteur niet had aangetoond dat belanghebbende opzet had bij het indienen van de aangiften. Het Hof verminderde de navorderingsaanslag IB/PVV 2014 tot € 15.613 en de aanslag IB/PVV 2015 tot € 52.711, en vernietigde de boetebeschikkingen.