ECLI:NL:GHARL:2019:976

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
5 februari 2019
Publicatiedatum
4 februari 2019
Zaaknummer
1700987 tm 1700991
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake termijnoverschrijding en prematuur bezwaar tegen omzetbelasting door osteopaat

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 5 februari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep van de inspecteur van de Belastingdienst tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland. De zaak betreft de niet-ontvankelijkheid van bezwaren van belanghebbende, een zelfstandig osteopaat, tegen de voldoening van omzetbelasting voor de tijdvakken van het derde en vierde kwartaal van 2013 en het eerste, tweede en derde kwartaal van 2014. Belanghebbende had omzetbelasting op aangifte voldaan, maar de inspecteur verklaarde de bezwaren niet-ontvankelijk wegens termijnoverschrijding. De rechtbank had de bezwaren van belanghebbende gegrond verklaard, maar de inspecteur ging in hoger beroep.

Het Hof oordeelde dat belanghebbende niet tijdig bezwaar had gemaakt en dat er geen sprake was van een verschoonbare termijnoverschrijding. De gemachtigde van belanghebbende had in eerdere correspondentie met de inspecteur voorstellen gedaan, maar het Hof concludeerde dat er geen afspraak was gemaakt die de termijnoverschrijding zou rechtvaardigen. De gemachtigde had moeten beseffen dat de formele bepalingen in de Algemene wet inzake rijksbelastingen en de Algemene wet bestuursrecht nageleefd moesten worden. Het Hof verwierp ook het standpunt van belanghebbende dat de beslissing van de Belastingdienst om osteopaten niet langer vrij te stellen van omzetbelasting gelijkgesteld kon worden met een voor bezwaar vatbare beschikking.

Uiteindelijk vernietigde het Hof de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van belanghebbende ongegrond. Er werd geen griffierecht of proceskostenvergoeding toegekend. De uitspraak is openbaar gemaakt op 5 februari 2019, en beide partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Arnhem
nummers 17/00987 tot en met 17/00991
uitspraakdatum: 5 februari 2019
Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
de
inspecteurvan de
Belastingdienst/Kantoor Arnhem(hierna: de Inspecteur)
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 21 september 2017, nummers LEE 17/1228 tot en met 17/1232, in het geding tussen de Inspecteur en
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Belanghebbende heeft voor het derde en het vierde kwartaal van 2013 en het eerste, tweede en derde kwartaal van 2014 omzetbelasting op aangifte voldaan.
1.2.
De Inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraken van de Inspecteur vernietigd, de bezwaren ontvankelijk verklaard, belanghebbende teruggaaf verleend van de op aangifte betaalde omzetbelasting, belanghebbende een proceskostenvergoeding toegekend van € 1.854 en de Inspecteur gelast het door belanghebbende betaalde griffierecht te vergoeden.
1.4.
De Inspecteur heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 januari 2019. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.Vaststaande feiten

2.1.
Belanghebbende is werkzaam als zelfstandig osteopaat.
2.2.
Met ingang van 1 januari 2013 zijn de diensten van beoefenaren van een niet in de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg geregeld (para)medisch beroep (zoals osteopaten) van de vrijstelling van artikel 11, eerste lid, onderdeel g, Wet op de omzetbelasting 1968 uitgezonderd. Belanghebbende heeft met ingang van het eerste kwartaal van 2013 omzetbelasting op aangifte voldaan.
2.3.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de voldoeningen op aangifte voor het eerste en het tweede kwartaal van 2013. In de twee bezwaarschriften is, voor zover van belang, het volgende opgenomen:
“Wij willen u verzoeken om het onderhavige bezwaarschrift aan te houden totdat (in laatste instantie) uitspraak is gedaan in de proefprocedure van de [A] . Uit praktisch oogpunt en ter voorkoming van onnodig werk, willen wij u tevens verzoeken om dit bezwaar aan te merken als een bezwaarschrift tegen alle door cliënt, vanaf heden, betreffende nog te verstrijken aangiftetijdvakken nog in te dienen aangiften omzetbelasting.
Wij zijn ons ervan bewust dat het aantekenen van bezwaar tegen nog niet ingediende aangiften prematuur is. Indien dit bij u tot administratieve problemen leidt, dan stel ik voor om dit verzoek aan te merken als een verzoek tot ambtshalve vermindering van alle door cliënt vanaf heden (op de nog in te dienen aangiften) nog af te dragen omzetbelasting, indien de uitkomsten van de proefprocedure van de [A] daar aanleiding toe geeft.
Graag ontvangen wij op korte termijn een ontvangstbevestiging van het onderhavige bezwaarschrift. Tevens vernemen wij graag schriftelijk van u of u:
(1) kunt instemmen met aanhouding van dit bezwaarschrift totdat de uitkomsten bekend zijn de proefprocedures van de [A] én
(2) kunt instemmen met de hiervoor geschetste praktische werkwijze dat het onderhavige bezwaarschrift wordt aangemerkt als een bezwaarschrift tegen alle volgende door mij nog in te dienen aangiften omzetbelasting, danwel
(3) kunt instemmen met het hiervoor geschetste praktische voorstel om over te gaan tot ambtshalve vermindering, indien (...)
Uw instemming betreffende punt 1, alsmede punt 2 of punt 3, kunt u kenbaar maken door het ingevoegde (eveneens door ons ondertekende) tweede exemplaar van het onderhavige bezwaarschrift voor akkoord te ondertekenen en aan ons te retourneren. (...)”
2.4.
Belanghebbende heeft de onder 2.3. aangehaalde brieven bij brieven van 20 oktober 2016 aangevuld. De Inspecteur heeft laatstgenoemde brieven aangemerkt als de bezwaarschriften voor het derde en het vierde kwartaal van 2013 en het eerste, tweede en derde kwartaal van 2014 en de bezwaren wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk verklaard.
2.5.
Bij uitspraak van 27 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:744 heeft de Hoge Raad geoordeeld dat de vrijstelling wel van toepassing is op de diensten van osteopaten.

3.Geschil

In geschil is of de bezwaren tegen de voldoeningen voor het derde en het vierde kwartaal van 2013 en het eerste, tweede en derde kwartaal van 2014 terecht niet-ontvankelijk zijn verklaard. Niet is in geschil dat indien het antwoord ontkennend is, de op aangifte betaalde bedragen aan belanghebbende dienen te worden teruggegeven.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
Tussen partijen is in geschil of belanghebbende met de onder 2.3. aangehaalde brieven (al dan niet prematuur) bezwaar heeft gemaakt tegen toekomstige voldoeningen op aangifte.
4.2.
Het Hof is van oordeel dat belanghebbende niet eerder dan bij brief van 20 oktober 2016 bezwaar heeft gemaakt tegen de voldoening van omzetbelasting voor de in geding zijnde tijdvakken. Belanghebbende heeft zijn bezwaarschriften buiten de termijn ingediend. Van een verschoonbare termijnoverschrijding in de zin van artikel 6:11 Algemene wet bestuursrecht is geen sprake. De gemachtigde van belanghebbende heeft de Inspecteur in de onder 2.3. genoemde brieven een aantal procedurevoorstellen gedaan en de Inspecteur verzocht aan te geven of hij zich in de voorstellen kon vinden door ondertekening en retournering van het tweede exemplaar. In augustus of september 2013 heeft een kantoorgenoot van de gemachtigde telefonisch contact opgenomen met de Belastingdienst en te horen gekregen dat de brieven waren ontvangen en in behandeling genomen. De gemachtigde heeft hieraan de conclusie verbonden dat hij voor latere tijdvakken geen bezwaar meer hoefde te maken. Het Hof is van oordeel dat de gemachtigde er niet vanuit kon gaan dat de Inspecteur met alle voorstellen – met inbegrip van het voorstel dat de brieven zouden worden aangemerkt als doorlopende bezwaarschriften voor komende tijdvakken – akkoord is gegaan. De gemachtigde heeft desgevraagd bevestigd dat tijdens het telefoongesprek niet is gevraagd of de voorstellen akkoord waren. De enkele bevestiging dat de brieven ontvangen en in behandeling genomen waren in combinatie met het tijdverloop vormen onvoldoende grond om uit te gaan van het bestaan van een afspraak met de Inspecteur over het verloop van de bezwaarprocedure. De Inspecteur heeft in 2016 pas geantwoord op de voorstellen en deze afgewezen. Bij de gemachtigde is nooit enig vertrouwen gewekt dat geen bezwaar meer gemaakt hoefde te worden (HR 25 november 2016, nr. 16/02253, ECLI:NL:HR:2016:2663), laat staan een toezegging was gedaan waaraan de Inspecteur kan worden gehouden. De gemachtigde had moeten beseffen dat zonder toestemming van de Inspecteur geen afspraak tot stand was gekomen en dat de formele bepalingen in de Algemene wet inzake rijksbelastingen en de Algemene wet bestuursrecht nog steeds moesten worden nageleefd. De gemachtigde had moeten doorgaan met het maken van bezwaar tegen de voldoeningen op aangifte. Het nalaten komt, hoe zuur ook, voor rekening van belanghebbende.
4.3.
Het Hof verwerpt het standpunt van belanghebbende dat sprake is van premature bezwaren tegen toekomstige voldoeningen op aangifte. De voldoeningen, die worden gelijkgesteld met voor bezwaar vatbare beschikkingen, waren immers ten tijde van het versturen van de onder 2.3. bedoelde bezwaarschriften niet tot stand gekomen. Belanghebbende kon ook redelijkerwijs niet menen dat deze beschikkingen al wel tot stand waren gekomen. De voldoening van omzetbelasting is immers een handeling die belanghebbende zelf verricht. Nu geen sprake is van een prematuur bezwaarschrift, komt het Hof niet toe aan de vraag of de Inspecteur belanghebbende in de gelegenheid had moeten stellen enig gebrek aan de premature bezwaren te herstellen.
4.4.
Het standpunt van de gemachtigde dat de beslissing van de Belastingdienst (de Staatssecretaris van Financiën) om per 1 januari 2013 de diensten van onder anderen osteopaten niet langer van omzetbelasting vrij te stellen, is gelijk te stellen met een voor bezwaar vatbare beschikking, faalt. Het belastingrecht heeft een gesloten stelsel van rechtsbescherming. Niet tegen iedere beslissing van de Belastingdienst (of de Staatssecretaris van Financiën) staan bezwaar en beroep open. De door de gemachtigde genoemde beslissing is niet aangemerkt als een categorie besluiten of handelingen waartegen bezwaar en beroep openstaan bij de belastingrechter. Het Hof voegt hieraan toe dat het standpunt van de gemachtigde ook niet juist is, omdat de Belastingdienst slechts uitvoering heeft gegeven aan een wetswijziging en geen administratief besluit heeft genomen. Er is aan de zijde van de Inspecteur dus sprake van uitvoering.
4.5.
Belanghebbende heeft te laat bezwaar gemaakt tegen de voldoening op aangifte voor de tijdvakken derde en het vierde kwartaal van 2013 en eerste, tweede en derde kwartaal van 2014 en er is geen sprake van een verschoonbare termijnoverschrijding of een prematuur bezwaar. Dit betekent dat de Inspecteur de teruggaven niet aan belanghebbende hoeft te verlenen, hoewel belanghebbende materieel gezien gelijk heeft. Het Hof zal de uitspraak van de Rechtbank vernietigen.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep gegrond.

5.Griffierecht en proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht of een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof:
– vernietigt de uitspraak van de Rechtbank,
– verklaart het bij de Rechtbank ingestelde beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. van Dongen, voorzitter, mr. R.F.C. Spek en mr. A.E. Keulemans, in tegenwoordigheid van dr. J.W.J. de Kort als griffier.
De beslissing is op 5 februari 2019 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(J.W.J. de Kort) (A. van Dongen)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 5 februari 2019
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH DEN HAAG.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.