Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.De vaststaande feiten
4.De motivering van de beslissing in hoger beroep
“Een ander deel van de matrijzen was eigendom van Meku (…) Dat de matrijzen eigendom zijn van Meku en EuroProxima, dat weet ik omdat [de werkgever] en klanten mij dat gezegd hebben.”De stelling van [appellant] dat hij de matrijzen van [de koper] heeft gekocht en dat laatstgenoemde te goeder trouw was bij die koop (in de zin van artikel 3:86 BW) is in dat licht, nog daargelaten dat Meku als eigenaar van (een aantal) matrijzen is aangewezen, zonder een nadere toelichting, die ontbreekt, onvoldoende om te concluderen tot opheffing van het beslag. Bij dit alles komt nog dat EuroProxima ook stelt eigenaar te zijn van een aantal matrijzen die bij [de werkgever] in gebruik waren en door [de verhuurder] in beslag zijn genomen.
“Het onderwerp van geschil ziet enkel op de beslagen en in gerechtelijke bewaring genomen matrijzen en mallen waarvan in dit kort geding de opheffing wordt verzocht.”De tussenconclusie is dat van het onnodige van het beslag vooralsnog niet voldoende is gebleken.