In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden uitspraak gedaan in hoger beroep over de belastingheffing van verhogingen van WIA- en Wajong-uitkeringen bij hulpbehoevendheid. De belanghebbende, geboren in 1969, is bedlegerig en ontvangt uitkeringen op grond van de Wet WIA en Wajong. In 2014 en 2015 zijn haar aanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd, waarbij de verhogingen van haar uitkeringen niet vrijgesteld zijn van belasting. De belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen deze aanslagen, met als argument dat de verhogingen haar grondrechten aantasten en dat er in haar specifieke geval onduidelijkheid is over de belastingstatus van deze verhogingen.
De rechtbank Gelderland heeft in eerdere uitspraken de aanslagen gehandhaafd, maar het Hof heeft in hoger beroep geoordeeld dat de verhogingen van de uitkeringen als belastbaar inkomen uit werk en woning moeten worden aangemerkt. Het Hof heeft vastgesteld dat de verhogingen bedoeld zijn als vergoeding voor extra kosten die voortvloeien uit de hulpbehoevendheid van de belanghebbende. Het Hof heeft echter ook geoordeeld dat de belastingheffing in dit geval leidt tot een individuele en buitensporige last voor de belanghebbende, omdat de verhogingen haar financiële situatie verslechteren en haar toegang tot inkomensafhankelijke regelingen belemmeren.
Het Hof heeft de aanslagen voor de jaren 2014 en 2015 verminderd en de belanghebbende recht gegeven op een schadevergoeding van € 1.500 wegens overschrijding van de redelijke termijn. De uitspraak benadrukt de noodzaak van maatwerk in de belastingheffing voor mensen met bijzondere omstandigheden, zoals de belanghebbende, en roept op tot een herziening van de wet- en regelgeving om onacceptabele problemen te voorkomen.