ECLI:NL:GHARL:2019:9488

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
5 november 2019
Publicatiedatum
5 november 2019
Zaaknummer
200.231.303
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over de vordering van een adviseur milieuzaken tot betaling van extra loon op basis van aanvullende voorwaarden in facturen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [appellant], een adviseur in milieuzaken, tegen de vennootschap onder firma [geïntimeerde 1] V.O.F. en de vennoten [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 3]. De zaak betreft een vordering tot betaling van extra loon, die [appellant] in rekening heeft gebracht op basis van aanvullende voorwaarden die in eerdere facturen zijn opgenomen. De feiten van de zaak zijn als volgt: [geïntimeerde 2] heeft in 2008 advies gevraagd aan [appellant] in verband met bestuursrechtelijke procedures met de gemeente Almelo, waarbij dwangsommen waren opgelegd. Vanwege financiële problemen heeft [geïntimeerde 2] met [appellant] afgesproken dat hij een reductie op de facturen zou toepassen. In 2016 heeft [appellant] de eerder verleende reductie alsnog in rekening gebracht, stellende dat de voorwaarden voor opheffing van de reductie waren vervuld.

Het hof heeft in hoger beroep de feiten vastgesteld zoals die zijn beschreven in het vonnis van de rechtbank Overijssel. Het hof heeft geoordeeld dat de voorwaarden waaronder de reductie zou worden opgeheven niet voldoende zijn overeengekomen. [appellant] heeft onvoldoende bewijs geleverd dat de uiteindelijke situatie van het bedrijf van [geïntimeerde 2] valt onder de in de facturen geformuleerde voorwaarden. De vorderingen van [appellant] zijn afgewezen, behalve voor een bedrag van € 1.005,60 dat is toegewezen voor werkzaamheden verricht in 2011 en 2013. Het hof heeft de kosten van het hoger beroep toegewezen aan [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 3], en de proceskostenveroordeling van de rechtbank in stand gelaten.

De beslissing van het hof is dat het vonnis van de rechtbank wordt bekrachtigd, behoudens voor zover de vorderingen zijn afgewezen. [geïntimeerde 2], [geïntimeerde 3] en de vennootschap worden veroordeeld tot betaling van het toegewezen bedrag, vermeerderd met rente en buitengerechtelijke incassokosten. De kosten van het hoger beroep worden voor een deel aan [appellant] opgelegd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.231.303
(zaaknummer rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, 185666)
arrest van 5 november 2019
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
in eerste aanleg: eiser,
hierna: [appellant] ,
advocaat: mr. D.P. Kant,
tegen
1. de vennootschap onder firma
[geïntimeerde 1] V.O.F.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna: de vennootschap,
niet verschenen in hoger beroep,

2 [geïntimeerde 2] ,

wonende te [woonplaats] ,
hierna: [geïntimeerde 2] ,
advocaat: mr. P.L.E.M. Krauth,

3 [geïntimeerde 3] ,

wonende te [woonplaats] ,
hierna: [geïntimeerde 3] ,
niet verschenen in hoger beroep,
geïntimeerden
in eerste aanleg: gedaagden.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 23 april 2019 hier over. In dit arrest is een comparitie van partijen gelast, die heeft plaats gevonden op 9 september 2019.
1.2
Het verdere verloop blijkt uit:
- het proces-verbaal van de zitting van 9 september 2019.
1.3
[appellant] heeft de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd en het hof heeft arrest bepaald.

2.De vaststaande feiten

Het hof gaat in hoger beroep uit van de feiten zoals beschreven in de rechtsoverwegingen 2.1 tot en met 2.10 van het vonnis van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo (hierna: het bestreden vonnis).

3.De motivering van de beslissing in hoger beroep

in de zaak tegen [geïntimeerde 2] , in het incident
3.1
[geïntimeerde 2] heeft gesteld dat de appeldagvaarding is aangebracht door mr. G.J. Hollema, terwijl daarna verstek is verleend, waarna dit gezuiverd is ten behoeve van [geïntimeerde 2] door mr. D.J. Kant. Dit is in strijd met de wet en als gevolg daarvan moet de dagvaarding en de daarop volgende proceshandelingen verricht door de advocaat van [appellant] nietig verklaard worden.
3.2
Afgezien van de vraag of dit leidt tot nietigheid van de appeldagvaarding geldt dat mr. D.J. Kant in de appeldagvaarding wordt genoemd, die is aangebracht voor de rolzitting van 16 januari 2018 en dat hij vóór die dag door middel van een daartoe dienend formulier heeft aangegeven dat hij als procesadvocaat van [appellant] optreedt. Dat voordien mr. Hollema als procesadvocaat van [appellant] was aangekondigd doet niet meer ter zake, nu dit voor de (eerst) dienende dag is hersteld.
3.3
De vordering in incident zal worden afgewezen, met veroordeling van [geïntimeerde 2] in de kosten van het incident zoals hierna te melden.
in de zaak tegen [geïntimeerde 2] , in de hoofdzaak
kern van de zaak
3.4
De vennootschap (met als vennoten [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 3] ) heeft een bedrijf, gevestigd op een perceel grond gelegen in [vestigingsplaats] aan [adres] . Op dit perceel houdt het bedrijf zich bezig met onder meer het sorteren en verwerken van bouw- en sloopafval en met de opslag van zand en grind.
[appellant] heeft een bureau dat advies-en rechtsbijstand in milieuzaken verleent. [geïntimeerde 2] heeft eind 2008, begin 2009 advies van [appellant] gevraagd. De vennootschap was gewikkeld in meerdere bestuursrechtelijke procedures met de gemeente Almelo, wegens overtreding van de bepalingen van het geldende bestemmingsplan door het verrichten van activiteiten in strijd met de geldende bestemming. In het kader van deze procedures waren dwangsommen opgelegd en verbeurd. [geïntimeerde 2] heeft aangegeven, ook in verband met deze dwangsommen, de door [appellant] gebruikelijk gehanteerde tarieven niet te kunnen betalen. [appellant] heeft vervolgens aangeboden een reductie op zijn facturen toe te passen en te bezien of er een gunstig resultaat voor [geïntimeerde 2] bereikt zou kunnen worden. [geïntimeerde 2] hoefde in eerste instantie slechts het gereduceerde bedrag te betalen en heeft dat na ontvangst van facturen in 2009, 2010 en 2011 ook gedaan. In die facturen staat vermeld onder welke voorwaarden [appellant] alsnog een bedrag gelijk aan de door hem toegepaste korting (hierna: de reductie) in rekening zou mogen brengen.
3.5
In 2016 heeft [appellant] alsnog de eerder verleende reductie (en nog in 2011 en 2013 verrichte werkzaamheden tot een bedrag van in totaal € 33.578,52) bij [geïntimeerde 2] in rekening gebracht. Hij heeft daarbij gesteld dat inmiddels de in de facturen genoemde voorwaarden zijn vervuld.
wat is overeengekomen?
3.6
Deze zaak gaat over de vraag wat partijen precies ter zake de voorwaarden waaronder de reductie zou worden opgeheven, zijn overeengekomen. In de aan [geïntimeerde 2] verstuurde factuur van 18 februari 2009 staat daarover vermeld:
“Reductie 70% op uurtarief. Opheffing reductie volgt nadat mobiel breken wordt toegestaan en/of gebroken en/of ongebroken puinopslag wordt toegestaan op/nabij grintopslag”.
In de facturen van 9 april 2009 en de daaropvolgende facturen staat hierover telkens het volgende:
“Reductie …%(hof: verschillende percentages vermeld in de verschillende facturen)
op subtotaal. Opheffing van deze reductie volgt na (…) toestemming;
A. Mobiel breken op locatie [adres] ; en/of toestemming
B. Ongebroken puinopslag op bedrijfsperceel; en/of toestemming
C. Ongebrokenpuinopslag of puinbreken en zandopslag of stalling materieel op agrarisch perceel behorend bij uw bedrijf.”.
Voor de uitleg van een overeenkomst komt het niet slechts aan op de bewoordingen van een overeenkomst, maar op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan de bepalingen van hun overeenkomst mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten, waarbij alle omstandigheden van het geval van belang zijn.
3.7
Voor de uitleg in dit geval acht het hof de volgende achtergrond van belang, die naar voren is gekomen uit de stukken en uit hetgeen partijen ter zitting in hoger beroep hebben verklaard.
[appellant] heeft allereerst in een aantal verkennende gesprekken bij [geïntimeerde 2] thuis proberen te achterhalen wat [geïntimeerde 2] graag voor elkaar wilde krijgen. [geïntimeerde 2] wilde in ieder geval graag dat mobiel puinbreken op zijn terrein zou worden toegestaan, dat was namelijk zijn “corebusiness”. Hij bood [appellant] daar € 50.000,- voor als deze dat voor elkaar zou kunnen krijgen. [appellant] heeft [geïntimeerde 2] meteen uitgelegd dat dit lastig zou worden, omdat puinbreken in het buitengebied niet snel wordt toegestaan. [appellant] heeft zich vervolgens in de zaak verdiept en heeft na het doornemen van de verschillende dossiers, die zich onder meer bij de gemeente bevonden, een analyse van de zaak gemaakt en bedacht op welke punten hij mogelijk een goed resultaat voor [geïntimeerde 2] zou kunnen bereiken. In de facturen die [appellant] heeft gestuurd, te beginnen bij de factuur van 18 februari 2009, heeft [appellant] de voorwaarden geformuleerd waaronder de door hem verleende reductie op de facturen zou kunnen worden opgeheven. De formulering van deze voorwaarden vloeide voort uit de analyse door [appellant] op welke punten hij een gunstig resultaat zou kunnen behalen voor [geïntimeerde 2] .
3.8
De meest vergaande stelling van [appellant] is dat de reductie op de facturen hoe dan ook zou worden opgeheven als één van de in de voorwaarden geformuleerde situaties zou worden bereikt, onafhankelijk van de vraag of de werkzaamheden van [appellant] daaraan zouden hebben bijgedragen. [geïntimeerde 2] heeft deze stelling gemotiveerd betwist en [appellant] heeft onvoldoende gesteld om aan te nemen dat een zo vergaande afspraak is gemaakt. De voorwaarden zoals die zijn geformuleerd in de genoemde facturen zijn zeer specifiek, gebaseerd op een analyse van wat [appellant] naar zijn eigen inschatting zou kunnen bereiken, en wijzen daarmee wel degelijk op een verband tussen de door [appellant] verrichte werkzaamheden en een te behalen resultaat.
3.9
[appellant] heeft verder onvoldoende gesteld om aan te nemen dat de voorwaarden waaronder de reductie zou worden opgeheven werkelijk zijn overeengekomen met [geïntimeerde 2] . Uit hetgeen [appellant] ter zitting in hoger beroep heeft verklaard, volgt dat hij na de verkennende besprekingen met [geïntimeerde 2] en na zijn analyse van de verschillende dossiers de voorwaarden heeft geformuleerd, maar niet dat hij dit ook heeft teruggekoppeld aan [geïntimeerde 2] , die dit stellig heeft betwist. [appellant] heeft niet geconcretiseerd wanneer en op welke manier hij de intussen door hemzelf bijgestelde voorwaarden (kennelijk aangescherpt door zijn voortschrijdend inzicht in het dossier) met [geïntimeerde 2] heeft besproken en wanneer en op welke wijze [geïntimeerde 2] van zijn instemming daarmee heeft laten blijken. Het enkele feit dat [geïntimeerde 2] de facturen waarin deze voorwaarden zijn geformuleerd, heeft behouden en betaald, is onvoldoende om aan te nemen dat hij akkoord is gegaan met deze specifiek geformuleerde voorwaarden, die het risico van betaling van aanzienlijke bedragen in de toekomst met zich mee zouden brengen. Dit geldt temeer, nu [geïntimeerde 2] in deze procedure steeds heeft benadrukt dat het hem met name te doen was om het mogen puinbreken. In de door [appellant] geformuleerde voorwaarden worden meerdere andere situaties genoemd, die eveneens tot betaling van de reductie zouden leiden, terwijl het mobiel puinbreken in die situaties nog steeds niet gerealiseerd zou zijn.
3.1
Dat de uiteindelijke situatie van het bedrijfsterrein van [geïntimeerde 2] valt onder één van de in de facturen geformuleerde voorwaarden heeft [appellant] bovendien onvoldoende onderbouwd en toegelicht. Vast staat dat mobiel puin breken op de locatie nog steeds niet is toegestaan. [appellant] heeft aangevoerd dat er afgezien daarvan wel degelijk gunstig resultaat voor [geïntimeerde 2] is bereikt. Hij heeft dit ter zitting in hoger beroep toegelicht aan de hand van de (in kleur afgedrukte) productie 8 bij de conclusie van repliek, waarop de situatie van het bedrijf van [geïntimeerde 2] is aangegeven door middel van tekeningen en foto’s voordat het bestemmingsplan werd vastgesteld op 17 maart 2015) en ter vergelijking ook de situatie is aangegeven zoals die daarna was. Volgens [appellant] heeft een groot deel van het perceel van [geïntimeerde 2] nu een bedrijfsbestemming gekregen (in plaats van de agrarische bestemming die op een groot deel van het perceel rustte) en bovendien is de oppervlakte waarop activiteiten door [geïntimeerde 2] mogen worden uitgevoerd grofweg verdubbeld, zodat [geïntimeerde 2] aanzienlijk meer ruimte heeft gekregen voor de opslag van zand en grind en voor het stallen van materieel. [geïntimeerde 2] heeft aangevoerd dat dit resultaat bereikt is, niet zozeer door inspanningen van [appellant] , maar door gewijzigde inzichten bij de gemeente Almelo en de provincie Overijssel over de bestemming van dit buitengebied. [appellant] heeft dit niet of onvoldoende gemotiveerd betwist. Bovendien heeft [geïntimeerde 2] aangevoerd dat hij toestemming wenste voor puinbreken, opslag en stalling op een bepaald gedeelte in het zuidoosten van het perceel zoals dat bij het bedrijf in gebruik was ten tijde van de besprekingen met [appellant] . In het bestemmingsplan is opslag van grint niet toegestaan in de buurt van de grinthoop en is stalling van materieel toegestaan op een noordelijk deel van het perceel, dat ten tijde van de besprekingen met [appellant] niet gebruikt werd door het bedrijf en geen eigendom was van de vennootschap of van [geïntimeerde 2] , maar pas daarna eigendom van [geïntimeerde 2] is geworden door vererving. [appellant] heeft hier onvoldoende tegenover gesteld.
Al met al is de conclusie dat [appellant] onvoldoende heeft gesteld om aan te nemen dat de uiteindelijk bereikte situatie van het bedrijf valt onder de in de facturen geformuleerde voorwaarden. Zijn vorderingen, voor zover die opheffing van de reductie betreffen, moeten dus worden afgewezen. De grieven I tot en met IV falen daarmee en het hof komt niet toe aan het aanbod van [appellant] om bewijs te leveren op dit punt.
facturen voor werkzaamheden 2011 en 2013
3.11
Bij factuur van 4 januari 2016 (productie 4 bij de inleidende dagvaarding) heeft [appellant] behalve bedragen verband houdend met de opheffing van de reductie ook nog enkele bedragen in rekening gebracht voor werkzaamheden verricht op of omstreeks 13 januari 2011 en 18 oktober 2013 (gespecificeerd op pagina 2 van deze factuur). [geïntimeerde 2] heeft weliswaar betwist dat er in zijn opdracht in dat tijdvak werkzaamheden zijn verricht door [appellant] , maar bij memorie van grieven zijn stukken overgelegd (waaronder een mailbericht van [geïntimeerde 2] aan [appellant] van 18 oktober 2013) waaruit blijkt dat [appellant] op of rond de genoemde tijdstippen wel degelijk werk voor [geïntimeerde 2] heeft gedaan, dat binnen de oorspronkelijk verleende opdracht valt.
Anders dan de rechtbank acht het hof deze posten (€ 760,- + € 45,60 + € 200,-) tot een totaalbedrag van € 1.005,60 (exclusief BTW) toewijsbaar. Grief V gaat daarmee op.
contractuele rente
3.12
Over dit bedrag zal de contractuele rente worden toegewezen, vanaf 19 januari 2016 (de vervaldatum van de factuur van 4 januari 2016). Deze contractuele rente is gebaseerd op artikel 3 lid 4 van de door [appellant] aan [geïntimeerde 2] toegezonden algemene voorwaarden, die volgens [appellant] door [geïntimeerde 2] ondertekend aan hem zijn geretourneerd. Dat deze voorwaarden zijn toegestuurd door [appellant] aan [geïntimeerde 2] is vermeld in de opdrachtbevestiging van 5 februari 2009 en in de eerste factuur van 18 februari 2009. [geïntimeerde 2] heeft weliswaar betwist de algemene voorwaarden te hebben ontvangen en ondertekend te hebben teruggezonden, maar dit is onvoldoende gemotiveerd tegenover de gedetailleerde stellingen van [appellant] (die onder meer wijst op de handtekening die voorkomt op het overgelegde exemplaar van de algemene voorwaarden, gelijkend op andere handtekeningen op tevens overgelegde stukken, waarvan vaststaat dat die van [geïntimeerde 2] zijn). [geïntimeerde 2] heeft daarmee onvoldoende stellig betwist dat hij de algemene voorwaarden heeft ontvangen, ondertekend en geretourneerd, waarmee aangenomen wordt dat deze overeengekomen zijn tussen deze partijen en daarmee ook de contractuele rente.
buitengerechtelijke incassokosten
3.13
Tenslotte zal een bedrag van € 150,- aan buitengerechtelijke incassokosten worden toegewezen, nu deze post niet is betwist. Dit bedrag is conform het toepasselijke Besluit normering buitengerechtelijke incassokosten (15% over € 1005,60) en de niet betwiste nakosten van € 131,-.
in de hoofdzaak tegen de niet verschenen vennootschap en [geïntimeerde 3]
3.14
Op grond van het bovenstaande zal behalve tegen [geïntimeerde 2] als vennoot, ook tegen [geïntimeerde 3] , de andere vennoot en de vennootschap het bedrag van
€ 1.005,60 (exclusief BTW), vermeerderd met de contractuele rente worden toegewezen evenals € 150,- aan buitengerechtelijke incassokosten.

4.De slotsom

in de zaak tegen [geïntimeerde 2] , in de hoofdzaak
4.1
Alle grieven falen, behalve grief V. De vorderingen tegen de drie geïntimeerden zullen slechts zeer gedeeltelijk worden toegewezen, zoals hiervoor overwogen en hierna vermeld. In verband daarmee zal het bestreden vonnis worden bekrachtigd, behoudens voor zover die vorderingen zijn afgewezen.
4.2
Als de overwegend in het ongelijk te stellen partij zal het hof [appellant] veroordelen in de kosten van het hoger beroep in de hoofdzaak. De proceskostenveroordeling bij de rechtbank blijft om die reden in stand.
De kosten voor de procedure in hoger beroep in de hoofdzaak aan de zijde van [geïntimeerde 2] zullen worden vastgesteld op:
- griffierecht € 716,-
- salaris advocaat € 1.518,- (2 punten x appeltarief I).
in de zaak tegen [geïntimeerde 2] , in het incident
4.3
Nu de vordering in het door [geïntimeerde 2] opgeworpen incident is afgewezen, zal hij de als gevolg van dit incident gemaakte proceskosten van [appellant] moeten betalen, die zullen worden gesteld op € 759,- (1 punt x appeltarief I).

5.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep, in hoofdzaak en in incident:
5.1
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Overijssel (zittingszaal Almelo) van 28 juni 2017, behoudens voor zover de hierna te noemen vorderingen zijn afgewezen, vernietigt dit vonnis in zoverre en doet in zoverre opnieuw recht;
5.2
veroordeelt [geïntimeerde 2] , [geïntimeerde 3] en de vennootschap om aan [appellant] tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen € 1.005,60 (exclusief BTW), vermeerderd met de contractuele rente over dit bedrag vanaf 19 januari 2016 tot aan de dag van algehele betaling;
5.3
veroordeelt [geïntimeerde 2] , [geïntimeerde 3] en de vennootschap om aan [appellant] tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen € 150,- aan buitengerechtelijke incassokosten en € 131,- aan nakosten van de procedure bij de rechtbank .
5.4
veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep in de hoofdzaak, tot aan deze uitspraak aan de zijde van alleen [geïntimeerde 2] vastgesteld op € 716,- aan griffierecht en op € 1.518,- voor salaris advocaat overeenkomstig het liquidatietarief;
5.5
veroordeelt [geïntimeerde 2] in de kosten van het hoger beroep in het incident, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [appellant] vastgesteld op € 759,- voor salaris advocaat overeenkomstig het liquidatietarief;
5.6
verklaart dit arrest ten aanzien van de daarin vervatte veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
5.7
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. C.G. ter Veer, S.M. Evers en A.S. Gratama en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 5 november 2019.