Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
verzoeker in het principaal hoger beroep,
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 31 oktober 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over een familierechtelijk geschil tussen [verzoeker], [verweerster] en [verweerder]. De zaak betreft de erkenning van [de minderjarige1] door [verweerder] en het verzoek van [verzoeker] tot vernietiging van deze erkenning en het verkrijgen van vervangende toestemming voor erkenning. Het hof oordeelt dat [verzoeker] geen gebruik heeft gemaakt van zijn mogelijkheid om [de minderjarige1] te erkennen, noch om vervangende toestemming te vragen, en dat hij derhalve niet-ontvankelijk is in zijn verzoek tot vernietiging van de erkenning. Het hof stelt vast dat de verwekker van een kind, volgens artikel 1:205 BW, geen zelfstandige rechtsingang heeft om een verzoek tot vernietiging van de erkenning door een ander in te dienen, tenzij er sprake is van misbruik van bevoegdheid door de moeder. Het hof concludeert dat er geen bewijs is dat [verweerster] misbruik heeft gemaakt van haar bevoegdheid door toestemming te geven voor de erkenning door [verweerder]. De verzoeken van [verzoeker] worden afgewezen en de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland wordt bekrachtigd. De proceskosten worden gecompenseerd, gezien de relatie tussen de partijen.