ECLI:NL:GHARL:2019:9351

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
5 november 2019
Publicatiedatum
1 november 2019
Zaaknummer
21-002287-19
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor ontuchtige handelingen met een minderjarige en bezit van kinderporno

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 5 november 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Gelderland. De verdachte is veroordeeld voor het plegen van ontuchtige handelingen met een minderjarige en het bezit van kinderporno. De rechtbank had de verdachte eerder op 12 april 2019 veroordeeld tot een gevangenisstraf van 40 maanden, waarvan 14 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 5 jaren. Het hof heeft de straf bevestigd, maar het voorwaardelijke deel verhoogd naar 16 maanden. De verdachte heeft via een chatsite contact gehad met een 14-jarig meisje en heeft haar tijdens een ontmoeting in een bos seksueel misbruikt. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte een autisme spectrum stoornis heeft, wat zijn gedrag heeft beïnvloed. De rechtbank had eerder bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een meldplicht en behandelverplichtingen, die het hof grotendeels heeft overgenomen. De vordering van de benadeelde partij is grotendeels toegewezen, met een schadevergoeding van € 4.599,46. Het hof heeft de beslissing van de rechtbank over de vordering van de benadeelde partij bevestigd, met enkele correcties in de berekening van de schade. Het hof heeft ook bepaald dat de in beslag genomen mobiele telefoon van de verdachte aan het verkeer moet worden onttrokken, omdat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-002287-19
Uitspraak d.d.: 5 november 2019
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Gelderland van 12 april 2019 met parketnummer 05-740403-18 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1965,
thans verblijvende in [detentie] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 22 oktober 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen namens verdachte door zijn raadsvrouw, mr. W.H. Boer, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft bij vonnis van 12 april 2019, waartegen het hoger beroep is gericht, de verdachte ter zake van, kort gezegd, het plegen van ontuchtige handelingen met iemand die de leeftijd van zestien jaren nog niet heeft bereikt en het bezit van kinderporno, veroordeeld.
Het hof is van oordeel dat de rechtbank op juiste gronden heeft beslist en zal het vonnis daarom bevestigen, behalve voor zover het betreft de strafoplegging en de beslissing op de vordering van de benadeelde partij. Ten aanzien van deze onderdelen van het vonnis komt het hof tot een andere beslissing dan de rechtbank. In zoverre zal het vonnis dan ook worden vernietigd. Het hof is van oordeel dat de rechtbank voor het overige op juiste gronden heeft geoordeeld en op juiste wijze heeft beslist.

Oplegging van straf en/of maatregel

In eerste aanleg is verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 40 maanden, waarvan 14 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 5 jaren. Aan het voorwaardelijk deel heeft de rechtbank als bijzondere voorwaarden verbonden – kort gezegd – een meldplicht, een behandelverplichting, een eventuele kortdurende klinische opname, een locatiegebod, het verblijven in een instelling voor begeleid wonen en het vermijden van contacten met minderjarigen. Tevens heeft de rechtbank als bijzondere voorwaarde opgelegd dat verdachte zich zal onthouden van het seksueel getint communiceren met minderjarigen, gedrag dat is gericht op een digitale omgeving en gedrag dat is gericht op een digitale omgeving waarin over seksuele handelingen met minderjarigen wordt gecommuniceerd, waarbij het toezicht zal bestaan uit controle van gegevensdragers en andere apparatuur.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de rechtbank bevestigt.
De raadsvrouw heeft – kort gezegd – verzocht om, gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte, de duur van de onvoorwaardelijke gevangenisstraf te beperken tot 16 maanden en de proeftijd te beperken tot 3 jaren.
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Het hof verenigt zich grotendeels met de door de rechtbank opgelegde straf en de daaraan ten grondslag liggende overwegingen. Het hof zal de overwegingen van de rechtbank dan ook in zoverre overnemen:
“De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, waarbij onder meer is gelet op:
- het uittreksel justitiële documentatie, gedateerd 11 februari 2019;
- een voorlichtingsrapportage van reclassering Novadic Kentron, gedateerd 26 oktober 2018;
- een psychologisch rapport van drs. F.C.P. Zuidhof forensisch GZ-psycholoog, gedateerd
3 oktober 2018.
Verdachte heeft via een chatsite contact gehad met een 14-jarig meisje en haar vervolgens
bewogen tot het maken van een afspraak. Tijdens deze ontmoeting in een bos bij een camping heeft hij haar borsten met een vibrator betast, heeft hij de vibrator in haar vagina gebracht en heeft hij haar gevingerd. Zij heeft vervolgens zijn penis afgetrokken, aan zijn penis gelikt en hem gepijpt.
De handelingen kunnen worden aangemerkt als volwassen seksuele contacten, waar het slachtoffer nog niet aan toe was.
Het aanzienlijke leeftijdsverschil (verdachte was ten tijde van het delict 53 jaar) heeft hem er niet van weerhouden misbruik te maken van de kwetsbare positie waarin het slachtoffer zich op dat moment bevond. De rechtbank rekent dit de verdachte zwaar aan. Door de wetgever is de geestelijke en lichamelijke integriteit van minderjarigen uitdrukkelijk beschermd, onder meer omdat zij op seksueel gebied nog niet volgroeid zijn en zij niet geacht kunnen worden om zelfstandig de emotionele gevolgen van seksueel contact als het onderhavige voldoende te kunnen inschatten.
Met zijn handelen heeft de verdachte een grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke en
geestelijke integriteit van een minderjarig meisje. Dat zij nog altijd de gevolgen van de
traumatische gebeurtenis ondervindt, blijkt uit de ter terechtzitting door haar moeder
voorgelezen slachtofferverklaring en het feit dat het slachtoffer nog steeds EMDR-therapie
ondergaat, waarin zij maar langzaam vorderingen maakt. Het behoeft geen betoog dat een
dergelijk feit ook in de samenleving gevoelens van afschuw en verontwaardiging oproept.
Daarnaast heeft de verdachte een grote hoeveelheid kinderpornografische afbeeldingen in zijn bezit gehad. Het betreft onder meer afbeeldingen van nog heel jonge slachtoffers, die soms ingrijpende seksuele handelingen verrichten of moeten ondergaan. Het is een feit van algemene bekendheid dat kinderen die worden geslachtofferd ten behoeve van de productie van kinderpornografie nog jarenlang, zo niet hun verdere leven, psychische en lichamelijke
gevolgen ondervinden van het seksueel misbruik en de daarmee gepaard gaande vernederingen. De strekking van artikel 240b van het Wetboek van Strafrecht is het tegengaan van seksueel misbruik en exploitatie van kinderen. Centraal hierin staat de bescherming van de (afgebeelde) jeugdigen. Gelet op de misbruik van kinderen moeten niet alleen de productie en handel ervan, maar ook het bezit van kinderpomo krachtig worden bestreden. De vraag naar en het bezit van kinderpornografie draagt immers bij aan de productie ervan en daarmee dus ook aan het misbruik van die kinderen. Ook blijven beelden vaak jarenlang circuleren op het internet, waardoor de slachtoffers lange tijd nadien nog met het misbruik kunnen worden geconfronteerd.
Blijkens het uittreksel uit het justitiële documentatieregister van verdachte is verdachte eerder veroordeeld voor het plegen van dit soort of andersoortige feiten, maar niet in de vijf jaren voorafgaande aan de bewezenverklaarde feiten.
Uit het psychologisch rapport komt naar voren dat bij betrokkene sprake is van een autisme
spectrum stoornis (ernstniveau 2, hetgeen substantiële zorg vereist) en een ongespecificeerde aandachtstekortstoornis. De gestelde diagnoses zijn structureel aanwezig, dus ook ten tijde van het hem tenlastegelegde, en hebben zijn gedrag ten tijde van het hem tenlastegelegde beïnvloed. Het recidiverisico wordt op de korte termijn als matig ingeschat en op de lange termijn matig tot hoog. Gelet op de ernst van de autisme spectrum problematiek, wordt geadviseerd het tenlastegelegde (sterk) verminderd aan verdachte toe te rekenen. Ter voorkoming van recidive wordt geadviseerd een deels voorwaardelijke straf op te leggen met een lange proeftijd en als bijzondere voorwaarden een ambulante behandelverplichting, toezicht op gegevensdragers en openheid over (nieuwe) contacten en behoefte aan relaties en seksuele contacten.
Uit het reclasseringsrapport volgt eveneens dat betrokkene een fors autismespectrumstoornis
heeft en dat al zijn gedrag moet worden gezien in het licht van deze stoornis. Het recidiverisico wordt ingeschat op gemiddeld. De reclassering adviseert een (deels) voorwaardelijke straf met oplegging van bijzondere voorwaarden, bestaande uit een meldplicht, een ambulante behandeling met de mogelijkheid tot kortdurende klinische opname, een locatiegebod met elektronisch toezicht, het vermijden van contact met minderjarigen, het vermijden van kinderporno en begeleid wonen of maatschappelijke opvang.
De rechtbank neemt de adviezen over en maakt deze tot de hare.”
Alles overwegende is het hof, met de rechtbank, van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 40 maanden passend en geboden is. Het hof zal – anders dan de rechtbank en de vordering van de advocaat-generaal - een langer gedeelte van deze straf, te weten 16 maanden, voorwaardelijk opleggen. Het hof heeft daarbij met name gelet op de persoon van verdachte, zoals beschreven in de psychologische rapportage, en de daarin geconstateerde (sterk) verminderde toerekeningsvatbaarheid. Het hof is daarnaast van oordeel dat, vanwege de problematiek van verdachte en ter voorkoming van recidive, het opleggen van een fors voorwaardelijk strafdeel noodzakelijk is. Het opleggen van een onvoorwaardelijk strafdeel van kortere duur, zoals door de raadsvrouw verzocht, is naar het oordeel van het hof, gelet op de ernst van de feiten, niet passend.
Aan het voorwaardelijk deel zal het hof de door de reclassering geadviseerde en door de rechtbank opgelegde bijzondere voorwaarden koppelen, met uitzondering van de voorwaarde dat verdachte zich zal onthouden van gedrag dat is gericht op een digitale omgeving. Deze voorwaarde is naar het oordeel van het hof te algemeen en te verstrekkend om opgelegd te kunnen worden.
Over de duur van de proeftijd overweegt het hof het volgende. Indien er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de veroordeelde wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam, kan een proeftijd worden opgelegd van maximaal 10 jaren. Naar het oordeel van het hof doet een dergelijke situatie zich in de onderhavige zaak voor. Zoals hierboven is weergegeven volgt uit de psychologische rapportage dat het recidiverisico op de lange termijn als matig tot hoog wordt ingeschat. Daarnaast volgt uit deze rapportage dat het risico op ongewenst seksueel gedrag zonder begeleidende zorg kan oplopen. In samenhang bezien met de complexe problematiek van verdachte is het hof van oordeel dat een proeftijd van langere duur noodzakelijk is, onder meer zodat verdachte gedurende langere tijd in een verplicht kader begeleid kan worden. Het hof zal de proeftijd daarom op 5 jaren stellen.

Beslissing ten aanzien van het beslag

De in beslag genomen en nog niet teruggegeven Samsung mobiele telefoon, met behulp
waarvan het onder 2 bewezenverklaarde is begaan, dient te worden onttrokken aan het
verkeer, aangezien het van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang en de wet.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 4.622,06. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep tot het bedrag van € 4.596,16 toegewezen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Ter zitting van het hof heeft de raadsvrouw van verdachte verklaard dat de beslissing van de rechtbank met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij niet wordt bestreden. De raadsvrouw van de benadeelde partij en de advocaat-generaal hebben het hof verzocht de beslissing van de rechtbank over te nemen. Daarbij hebben zij verzocht om het gedeelte van de vordering dat door de rechtbank is afgewezen, in plaats daarvan niet-ontvankelijk te verklaren, zodat dat deel van de vordering nog aangebracht kan worden bij de burgerlijke rechter.
Het hof zal, mede gelet op de bovengenoemde standpunten, de beslissing en de gronden van de rechtbank ten aanzien van de gevorderde materiële en immateriële schade overnemen en beschouwt deze als hier herhaald en ingelast. Daarbij zal het hof ten aanzien van de materiële schade enkele kennelijke verschrijvingen en/of rekenfouten verbeteren, zodat de toegewezen vordering er als volgt uit komt te zien:
Kleding € 60,--
Therapiekosten [jongerentherapie] € 997,--
Toekomstige kosten [jongerentherapie] € 686,--
Therapiekosten Osteopaat € 84,--
Reiskosten € 471,12
Toekomstige reiskosten therapie € 294,84
Parkeerkosten € 6,50
------------- +
Totaal materiële schade € 2.599,46
Immateriële schade € 2.000,--
------------- +
Totaal € 4.599,46
Voor het overige is onvoldoende gebleken dat de gestelde schade door het bewezenverklaarde handelen van verdachte is veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom voor het overige in haar vordering niet worden ontvangen.
Wettelijke rente
Het hof zal de ingangsdatum van de wettelijke rente (schattenderwijs) bepalen op een datum gelegen in (ongeveer) het midden van de periode waarin die schade is geleden. Ten aanzien van de reeds gemaakte materiële kosten ad € 1.618,62 zal de datum worden bepaald op 17 november 2018 (de periode van 4 augustus 2018 tot 1 maart 2019). Ten aanzien van de toekomstige materiële kosten ad € 980,84 zal de datum worden bepaald op 1 november 2019 (de periode van 1 maart 2019 tot 1 juli 2020).
Proceskosten
Ten aanzien de gevorderde proceskosten komt het hof tot een andere beslissing dan de rechtbank. De benadeelde partij vordert vergoeding van de kosten die zij heeft gemaakt ter
verkrijging van schadevergoeding. Het gaat om reiskosten naar de advocaat, naar het
openbaar ministerie en naar de rechtbank ter hoogte van € 68,12.
Het hof overweegt hierover het volgende.
Volgens de Hoge Raad brengt een redelijk wetsuitleg van artikel 592a Wetboek van Strafvordering mee dat bij de begroting van de daar bedoelde (proces-)kosten dezelfde maatstaf wordt gehanteerd als in civiele procedures (o.a. ECLI:NL:HR:2017:973). In civiele procedures wordt de maatstaf voor de toekenning van proceskosten ontleend aan de – door de Hoge Raad in genoemd arrest ook aangehaalde – artikelen 237 en volgende van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Deze regeling bevat een (in beginsel) limitatieve en exclusieve regeling voor de proceskostenvergoeding (ECLI:NL:HR:2015:1600). Op grond van artikel 238, eerste en tweede lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering komen reis-, verlet en verblijfkosten voor het bijwonen van de zitting van de partij die aanspraak heeft op proceskostenvergoeding alleen voor vergoeding in aanmerking indien in persoon mag worden en ook daadwerkelijk in persoon is geprocedeerd. Voor andere reiskosten kent de proceskostenregeling geen vergoeding.
In de onderhavige voegingsprocedure heeft de benadeelde partij met behulp van een advocaat geprocedeerd, die ook ter terechtzitting de vordering heeft toegelicht. Daarom komen de gevorderde reiskosten die verband houden met het bijwonen van de zitting niet voor vergoeding in aanmerking. De kosten in verband met het voeren van gesprekken met de advocaat en de officier van justitie komen, in het licht van de proceskostenregeling in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (die voor deze kosten in het geheel geen voorziening kent), evenmin als proceskosten voor vergoeding in aanmerking.
Schadevergoedingsmaatregel
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36c, 36f, 57, 240b en 245 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de strafoplegging en de beslissing op de vordering van de benadeelde partij en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
40 (veertig) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
16 (zestien) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
5 (vijf) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 5 (vijf) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn/haar identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde(n) niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde zich uiterlijk binnen 5 dagen nadat hij in vrijheid is gesteld zal melden bij de Reclassering Nederland, op het adres [adres] te Nijmegen, en gedurende de proeftijd zich zal blijven melden bij deze instelling, zo frequent en zolang de reclassering dat noodzakelijk acht.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde zich gedurende de volledige proeftijd, of zoveel korter als de reclassering nodig vindt, onder behandeling zal stellen van een specialistisch GGZ FACT of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start zo snel mogelijk nadat de veroordeelde in vrijheid is gesteld. De veroordeelde zal zich houden aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling, waarbij het innemen van medicijnen een onderdeel van de behandeling kan zijn.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde gedurende de proeftijd, indien de reclassering dat nodig acht, zal meewerken aan een kortdurende klinische opname voor de duur van maximaal zeven weken, of zoveel korter als de reclassering nodig vindt, ter stabilisatie. De opname zal plaatsvinden in een zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing, waarbij de veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die opname door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde gedurende de eerste twaalf maanden van de proeftijd op vooraf vastgestelde tijdstippen aanwezig zal zijn op het (nader te bepalen) verblijfadres van de veroordeelde, of zoveel korter als het openbaar ministerie dit noodzakelijk acht, waarbij de veroordeelde zich onder elektronisch toezicht zal stellen ter nakoming van deze bijzondere voorwaarden. De reclassering stelt de precieze tijdstippen vast in overleg met betrokkene en afhankelijk van de dagbesteding.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde gedurende de proeftijd, of zoveel korter als de reclassering nodig acht, zal verblijven in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door IFZ, en zich zal houden aan de huisregels en het dagprogramma dat deze instelling in overleg met de reclassering heeft opgesteld.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde gedurende de proeftijd op geen enkele wijze contact met minderjarigen zal zoeken en deze contacten zoveel mogelijk zal vermijden.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal onthouden van:
- het seksueel getint communiceren met minderjarigen;
- gedrag dat is gericht op een digitale omgeving waar over seksuele handelingen met minderjarigen wordt gecommuniceerd;
waarbij het toezicht zal bestaan uit controle van gegevensdragers en andere apparatuur. De veroordeelde zal meewerken aan controle van digitale gegevensdragers tijdens een huisbezoek.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Beveelt de
onttrekking aan het verkeervan het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten: de Samsung mobiele telefoon.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 4.599,46 (vierduizend vijfhonderdnegenennegentig euro en zesenveertig cent) bestaande uit € 2.599,46 (tweeduizend vijfhonderdnegenennegentig euro en zesenveertig cent) materiële schade en € 2.000,- (tweeduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] , ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 4.599,46 (vierduizend vijfhonderdnegenennegentig euro en zesenveertig cent) bestaande uit € 2.599,46 (tweeduizend vijfhonderdnegenennegentig euro en zesenveertig cent) materiële schade en € 2.000,- (tweeduizend euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
55 (vijfenvijftig) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op
- 17 november 2018 over een bedrag van € 1.618,62;
- 1 november 2019 over een bedrag van € 980,84;
en van de immateriële schade op 4 augustus 2018.

Bevestiging

Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige.
Aldus gewezen door
mr. R.W. van Zuijlen, voorzitter,
mr. K.A.J.M. Wetzels en mr. O.G. Schuur, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. T. Faber, griffier,
en op 5 november 2019 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. R.W. van Zuijlen is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
Proces-verbaal van het in dezelfde zaak voorgevallene ter openbare terechtzitting van het gerechtshof van 5 november 2019.
Tegenwoordig:
mr. A. van Maanen, voorzitter,
mr. C.M.J. Krol, advocaat-generaal,
mr. C.J. Broersma, griffier.
De voorzitter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is niet in de zaal van de terechtzitting aanwezig.
De voorzitter spreekt het arrest uit.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzitter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.