Uitspraak
[appellant],
[geïntimeerde],
1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
2.De vaststaande feiten
6. Ten tijde van zijn aanhouding was verzoeker – na een eerder faillissement van zijn bedrijf Bostex in 2003 – als zelfstandig ondernemer bezig om langzaam maar zeker weer een bedrijf op te bouwen. Legde het bedrijf Bostex (tot kort voor het faillissement een florerend bedrijf met op het hoogtepunt 150 man personeel) zich voor het faillissement (naast de productie van voedingssupplementen) met name toe op de productie van en handel in cosmetica, verzoeker concentreerde zich nadien met name op de markt van de voedingssupplementen. Verzoeker verzorgde het samenstellen van producten voor afnemers alsmede het capsuleren en blisteren daarvan. Na een zware periode in verband met het faillissement begon daar net weer wat verbetering in te komen en was verzoeker in staat daarmee een inkomen te genereren.
Evenzo trokken andere ondernemers, met wie verzoeker op het punt stond nieuwe producten te ontwikkelen en in de handel te brengen, zich terug. Met de heer [C] , die uit de boedel van het faillissement van Bostex de bedrijfsonderdelen van de curator had gekocht, zou verzoeker de afzet van producten met grote (Duitse) klanten gaan verzorgen: de detentie van verzoeker heeft de heer [C] doen besluiten iedere band met verzoeker te beëindigen.
Het voorarrest echter heeft de samenwerking met [D] doen eindigen(…)
.
9. Het hof ziet, gelet op de bijzondere omstandigheden van het geval, aanleiding om aan verzoeker naast de gebruikelijke forfaitaire vergoeding(van € 1.140, toevoeging hof)
, waarin reeds een materiële component is begrepen, een aanvullende vergoeding toe te kennen wegens inkomstenderving. Het hof zal deze schade naar redelijkheid en billijkheid schatten. Dat leidt ertoe dat aan verzoeker op grond van billijkheid kan worden toegekend, naast de forfaitaire vergoeding, een bedrag van € 3.000,-."
dhr [appellant] heeft mij verzocht om alsnog te bewerkstelligen dat middels een schadestaat procedure zijn positie en de omvang van zijn schade wordt vastgesteld. Bij de bestudering(…)
stuit ik op een arrest van de Hoge Raad.(...)
Dit lezend moet ik tot de conclusie komen, dat de mogelijkheid van dhr. [appellant] , uitgaande van een aanhouding in 2006, in 2011 is verjaard.(...)
Het komt mij ook voor, dat het op uw weg had gelegen dhr. [appellant] hierover tijdig te informeren en de mogelijke consequenties hiervan met hem te bespreken. Een stuiting van de verjaring had voor de hand gelegen.(...)
Ik ontkom er dan ook niet aan, hoe spijtig ook, u hierbij voor de voor dhr. [appellant] nadelige gevolgen aansprakelijk te stellen voor de hieruit voor hem geleden en nog te lijden schade. Schade in de zin van het niet tot uitkering komen via een civiele procedure van een hem toe te kennen schadevergoeding.(...)"
3.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
€ 1.373,-, voorwaardelijk vermeerderd met nakosten.
4.De beoordeling van de grieven
grieven 1 tot en met 5zijn gericht tegen de feitenvaststelling door de rechtbank. Nu het hof de feiten zelf met inachtneming van de grieven opnieuw heeft vastgesteld, behoeven de grieven geen verdere beoordeling meer. Het hof merkt in dit verband nog op dat de rechter de relevante feiten selecteert met het oog op de te nemen beslissing, dat de rechter daarbij een grote vrijheid toekomt en dat er geen rechtsregel is die de rechter gebiedt alle tussen partijen vaststaande feiten te vermelden.
grieven 6 tot en met 14zijn gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat er geen sprake is van een beroepsfout van [geïntimeerde] . Deze grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
grief 15komt [appellant] op tegen het oordeel van de rechtbank in sub 4.7 van het bestreden vonnis dat [appellant] de mogelijkheid dat hij schade heeft geleden als gevolg van de strafvervolging niet aannemelijk heeft gemaakt. De grief heeft als uitgangspunt dat [geïntimeerde] een beroepsfout heeft gemaakt. Nu van dit uitgangspunt met de verwerping van de grieven 6 tot en met 14 geen sprake is, faalt ook deze grief.