Uitspraak
[appellant],
SVB,
1.Het verdere verloop van de procedure in hoger beroep
2.De vaststaande feiten
grieven I tot en met VIzijn tegen de feitenvaststelling gericht. Uit de toelichting op de grieven volgt dat [appellant] de door de kantonrechter vastgestelde feiten als zodanig niet ter discussie stelt, maar bezwaar heeft tegen de duiding die de kantonrechter aan de feiten geeft. Bij gelegenheid van de comparitie van partijen heeft de advocaat van [appellant] dat, desgevraagd, ook met zoveel woorden aangegeven. Het hof zal, omdat de feiten zelf niet worden bestreden, uitgaan van de door de kantonrechter vastgestelde feiten. Bij de bespreking van de overige grieven zal het hof de in de toelichting op de grieven I tot en met VI vermelde kritiek op de duiding van de feiten door de kantonrechter betrekken.
Met
grief VIIbetoogt [appellant] dat de kantonrechter ten onrechte een bepaalde volgens hem relevante omstandigheid buiten beschouwing heeft gelaten. De grief faalt, omdat [appellant] met de grief miskent dat er geen rechtsregel is die de rechter verplicht alle door de ene partij gestelde en door de andere partij erkende of niet weersproken feiten als vaststaand in de uitspraak te vermelden. Het staat de rechter vrij uit de tussen partijen vaststaande feiten die selectie te maken welke hem voor de beoordeling van het geschil relevant voorkomt. Het hof zal met wat [appellant] in de toelichting op deze grief aanvoert rekening houden bij de bespreking van de andere grieven.
heeft het formulier niet voor akkoord ondertekend.
“
Ondanks het feit dat ik je op productie, kwaliteit en dienstverlening voldoende beoordeeld hebt, vindt ik echter de andere resultaatgebieden die met name gaan over jouw ontwikkeling en houding en gedrag dermate zwaar wegen dat ik bij de totaalscore uit kom op een slechte prestatie. (...)”
In het formulier is opgenomen dat de inzet van [appellant] op AKW-zaken onvoldoende is, dat hij de nieuwe wet “schijnbaar niet serieus genoeg” neemt, dat hij ten onrechte geen hulp vraagt aan collega's, dat de kwaliteit redelijk op orde is, maar dat [appellant] met name in AKW-zaken foutjes maakt, dat de tijdigheid van afhandeling van AKW-zaken zwaar onvoldoende is en dat [appellant] aanwijzingen om de tijdigheid te verbeteren niet (voldoende zichtbaar) heeft opgevolgd. Dienstverlening, met name de telefonische afhandeling van klantvragen, wordt ruim voldoende gewaardeerd en ten aanzien van de productie is aangegeven dat [appellant] over de gehele periode heeft voldaan aan de gemaakte afspraak en dat deze de laatste maanden (september/oktober) een stijgende lijn laat zien. Over het “Algemeen Persoonlijk Functioneren” is opgemerkt:
“
Wanneer we kijken naar jouw input bij het planningsgesprek, waarin je schrijft “een goede bijdrage te gaan leveren in het functioneren van het team en de SVB in het bijzonder” ben ik van mening dat dit onvoldoende gelukt is. Jouw bijdrage aan de productie-uitstroom is op orde. Maar wanneer ik kijk naar jouw tijdigheid is dit absoluut niet in orde voor wat de AKW betreft. Hier hebben niet alleen klanten last van maar ook jouw directe collega’s die jouw overschreden gevallen moeten afdoen als er telefoon komt o.i.d. Daarnaast is er de integraliteit waar je bij lange na niet aan voldoet. Je bent hier nu verscheidene keren op gewezen, maar ik zie jouw hier weinig tot geen energie in steken om te willen verbeteren. Dit heeft naar mijn mening te maken met houding en gedrag die ik onvoldoende vindt.”[appellant] heeft het verslag niet (voor akkoord) ondertekend.
“
Ik heb daarbij duidelijk gemaakt dat wanneer de afspraken zoals ze in het plan van aanpak staan beschreven, niet nagekomen worden, dat dan ontslag zal volgen.”
Dit verslag is ondertekend door [B] en [appellant] .
Op die datum is ook een plan van aanpak besproken met als einddoel: "
als volledig integraal medewerker in het team aan de slag". In dat plan van aanpak zijn 'tussenstappen', 'werkwijzen/afspraken' en 'afgesproken acties' neergelegd.
“
geeft aan dat hij zich realiseert dat in zijn functioneren zaken geconstateerd zijn die leiden tot de conclusie dat hij onvoldoende functioneert, dat hij de in het verleden gemaakte afspraken niet in voldoende mate na is gekomen en nakomt en dat de consequentie daarvan een eenzijdig ontslag zal zijn.In eerste instantie hebben we gesproken over de wil om in de huidige - integrale - functie voldoende te functioneren. Die is bij [appellant] volledig aanwezig. In zijn dagelijkse functioneren stelt hij echter prioriteiten die niet altijd bijdragen aan dat beeld, maar waarvan hij het algemene belang -vanuit zijn optiek- blijft benadrukken. Zo stelt hij dat het voor de SVB beter is dat hij zich richt op zaken waar hij bekend mee is, omdat dat sneller en beter gaat. Daar zet ik het beeld tegenover dat dat niet voldoet aan zijn functieprofiel, noch aan zijn afspraken. Ik vraag hem hoe het kan dat hij een duidelijke boodschap heeft gekregen over het gaan voldoen en toch besluit andere keuzes te maken. Hij stort zich niet zichtbaar op zijn ontwikkelopdracht. Daarop erkent [appellant] dat dat zo is.Op mijn vraag hoe [appellant] zijn werkdag er uitziet, geeft hij aan dat hij start met AKW en daarna naar zijn AA doorgaat, zoals afgesproken. Ik geef aan dat ik me dat afvraag en stel hem nog een keer dezelfde vraag, gekoppeld aan vandaag. [appellant] geeft aan dat hij gestart is met AKW. Als ik hem laat zien dat dat niet waar is (obv afslagen Mis en apollo, zie bijlagen), geeft hij aan dat dat inderdaad zo zou kunnen zijn. Ik ben teruggekomen op zijn eerdere opmerkingen dat hij open, eerlijk en direct wil communiceren. Dat verwacht ik de andere kant dan ook op.”
Verder is vastgelegd dat is besproken dat het resultaat op alle vlakken (uitstroom, integraliteit, kwaliteit en tijdigheid) de laatste weken terugloopt, dat [appellant] onjuiste verslagleggingsmethoden gebruikt en dat ook in de AOW- en Anw-zaken problemen ontstaan met betrekking tot de tijdigheid. Tot slot is vermeld:
“
geeft aan zich te realiseren dat hij nu niet langer zijn prioriteit moet leggen bij productie AA, maar bij zijn eigen ontwikkelopdracht. Afgesproken wordt dat hij zelf structurele hulp organiseert op het AKW-vlak (ook buiten zijn team) en zich daarbij niet langer laat remmen door zijn eigen gevoel dat anderen het ook druk hebben. [appellant] geeft aan daar geen ondersteuning bij nodig te hebben, maar dit gewoon te gaan doen. Daarnaast hebben we afgesproken dat hij de verantwoordelijkheid heeft bij zijn capaciteitsplanner aan te geven welke werkzaamheden hij kan uitvoeren. Werkzaamheden en een hoeveelheid die zijn ontwikkeling niet in de weg mogen staan.(...) [appellant] geeft aan dat gewoon zijn best doen ervoor moet gaan zorgen dat hij het haalt”.
Dit verslag is mede door [appellant] ondertekend.
“
In de afgelopen periode heeft de heer [appellant] zich op een wijze opgesteld die niet te kwalificeren is als een periode van leergierigheid, maar één van ontkenning. De geboden hulp, van wie die dan ook kwam, werd door de heer [appellant] niet geaccepteerd en zorgde in ieder geval niet voor structurele verbetering in zijn functioneren.Zowel op de voor de heer [appellant] 'oude wet' als de wet die voor hem nog niet zo lang tot zijn standaard takenpakket behoorde, voldoet hij niet aan wat de SVB van haar medewerkers mag eisen en verwachten. Anders gezegd, zowel in zijn voorraadbeheer, als in de kwaliteit van zijn werkzaamheden schiet de heer [appellant] aanzienlijk te kort.De heer [D] is van mening dat de heer [appellant] de oorzaak van zijn onvoldoende functioneren geheel en al buiten zichzelf legt: het ligt aan degene die het nagekeken heeft, of het ligt aan een gebrek aan tijd, of het ligt aan een verschil in werkwijze, of er is te weinig begeleiding, of er was iets anders van dien aard.In vrijwel geen enkel geval heeft de SVB kunnen vaststellen dat hij actief aan de gang is gegaan met de leersignalen, op die wijze, waarop de SVB dat van haar medewerkers wilzien: zelfreflectief en gestructureerd. Daarmee is niet gezegd dat de heer [appellant] dat niet zou willen: de SVB heeft het niet kunnen vaststellen.Niet gebleken is dat de heer [appellant] , ondanks herhaaldelijk aandringen en geboden ondersteuning van de kant van de SVB, is gekomen tot een concreet plan van aanpak om zaken te verbeteren. Zelfs in de laatste maanden heeft de heer [appellant] er ondanks verschillende gesprekken voor gekozen niet vol voor zijn ontwikkeling te gaan; de heer [appellant] heeft ervoor gekozen zelf zijn prioriteiten te bepalen. Dat deed hij, zo zei hij zelf ook vanuit bedrijfsbelang.Ook nadat zijn leidinggevenden meermaals hebben aangegeven dat zijn keuzes niet de juiste waren om naar behoren te kunnen gaan functioneren, bleef de heer [appellant] aan zijn keuzes vasthouden.De SVB heeft de houding van de heer [appellant] opgevat als een gebrek aan commitment om te komen tot een noodzakelijke verandering in zijn functioneren. Dit heeft ertoe geleid dat de SVB er geen vertrouwen meer in heeft dat het functioneren van de heer [appellant] binnen een acceptabele termijn structureel en afdoende verbetert. Om die reden ziet de SVB af van een verlenging van de termijn (...).”
“(...) De reden van het ontslag uit de dienst van de SVB is gelegen dat u reeds geruime tijd onvoldoende functioneert als medewerker [---] . Ondanks begeleiding en ondersteuning van de zijde van SVB bent u er niet in geslaagd uw functioneren structureel en wezenlijk te verbeteren.De SVB verwijst kortheidshalve naar de beoordelingen van 2010 tot en met 2013 (PVB’s) en de verslagen van gesprekken tussen u en uw leidinggevende. De inhoud van de PVB’s en de gesprekken dienen geacht te worden hier te zijn herhaald en ingelast. (…)Een andere passende functie binnen de SVB is thans niet beschikbaar en zal evenmin binnen afzienbare termijn beschikbaar komen. (...)Gelet op de publiekrechtelijke status van het SVB, is op grond van artikel 2 van het BBA jo. artikel 34 van de wet SUWI, geen ontslagvergunning vereist voor de opzegging van de arbeidsovereenkomst. De SVB heeft aldus voor opzegging van de arbeidsovereenkomst geen toestemming nodig van het UWV Werkbedrijf. De SVB zal u aanmelden bij het Landelijk Mobiliteits Centrum van de SVB, Perspectief. Een van de medewerkers bureau Perspectief zullen contact met u opnemen voor het maken van een afspraak om het begeleidingstraject van-werk-naar-werk op te starten (...).”
2.22 In verband met de beëindiging van het dienstverband met [appellant] heeft de SVB, die eigen risicodrager is, tot en met juli 2017 aan [appellant] een bedrag betaald van
€ 89.884,62 bruto aan WW-uitkering en een bedrag van € 7.742,87 bruto aan bovenwettelijke uitkering. In de periode van augustus 2017 tot en met november 2019 betaalt de SVB aan [appellant] aan bovenwettelijke aansluitende uitkering een bedrag van € 65.982,71 bruto.
- samengevat - zijn wedertewerkstelling onder doorbetaling van salaris van 1 juni 2014, met bijkomende vorderingen. Bij vonnis van 9 september 2014 heeft de kantonrechter de daartoe gevorderde voorlopige voorziening afgewezen. Bij arrest van 17 februari 2015 heeft dit hof het vonnis van 9 september 2014 vernietigd voor zover het betreft de veroordeling in de proceskosten en het vonnis voor het overige bekrachtigd.
3.De vorderingen, het verweer en de beslissing in eerste aanleg
€ 6.500,- aan werkelijk gemaakte juridische kosten, dan wel € 932,- op basis van rapport Voorwerk II.
Aan deze vorderingen heeft hij ten grondslag gelegd dat het hem verleende ontslag kennelijk onredelijk is, omdat de opzegging is gebaseerd op een voorgewende of valse reden en omdat de gevolgen van het ontslag voor hem te ernstig zijn in vergelijking met het belang van SVB bij opzegging van de arbeidsovereenkomst.
De kantonrechter is voorbijgegaan aan de stelling van [appellant] dat de beoordelingen en andere vastleggingen van SVB over het functioneren van [appellant] geen reëel beeld hebben ingehouden en aan diens stelling dat de berisping van 17 augustus 2010 een rol heeft gespeeld bij de beoordelingen over 2011 en later.
Volgens de kantonrechter heeft [appellant] ook niet aangetoond dat er een verband bestaat tussen zijn functioneren enerzijds en de reorganisatie in 2010, een gebrekkig functionerend ICT-systeem en de belasting met arbeidsintensieve zaken anderzijds.
Het verwijt van [appellant] dat SVB zich onvoldoende heeft ingespannen om het functioneren van [appellant] te verbeteren houdt volgends de kantonrechter geen stand.
De kantonrechter oordeelt dat in het kader van de weging van het functioneren van [appellant] rekening mag worden gehouden met de incidenten uit december 2013 betreffende het ICT-account en het opnemen van een verlofdag en is ook van oordeel dat het feit dat [appellant] kennelijk in privé de beschikking heeft over privacygevoelige gegevens van klanten van SVB en deze gegevens in de procedure gebruikt steun biedt voor de stelling van SVB dat [appellant] ’ houding en gedrag tekortschiet.
Van een voorgewende of valse reden is dan ook geen sprake, aldus de kantonrechter, die ook van oordeel is dat de gevolgen van de opzegging voor [appellant] niet te ernstig zijn in vergelijking met de belangen van SVB bij de opzegging. De kantonrechter neemt daarbij in aanmerking dat [appellant] aanspraak kan maken op een bovenwettelijke (aansluitende) uitkering.
4.De vermeerdering van eis
5. De bespreking van de overige grieven
verholen griefmoet worden gelezen, faalt deze grief.
5.3 Met het voorgaande is ook het protest van SVB tegen de aan haar door het hof gegeven opdracht om aanvullende informatie te verstrekken, geadresseerd. Deze opdracht, die het hof op grond van artikel 22 Rv kan geven, vindt zijn grond in wat het hof heeft overwogen over de verzwaarde stelplicht van SVB ten aanzien van het door [appellant] gedane beroep op de valse reden. Het betoog van SVB dat het hof met het verzoek om informatie te ver gaat, steunt op de gedachte dat de rechter in het kader van een vordering op grond van kennelijk onredelijk ontslag onder het oude recht diende te volstaan met een marginale toetsing. Die gedachte is onjuist, zeker in een geval als dit waarin aan de vordering ten grondslag is gelegd dat het ontslag berust op een valse reden en de opzegging niet is getoetst door het UWV.
de grieven VIII tot en met XVIIkomt [appellant] op tegen het oordeel van de kantonrechter dat geen sprake is van een valse of voorgewende reden. De grieven hangen met elkaar samen en leggen het geschilpunt over de valse reden in volle omvang aan het hof voor. Het hof zal de grieven, en daarmee het geschilpunt, tezamen behandelen. Het hof zal daarbij betrekken wat [appellant] in de toelichting op de grieven I tot en met VII en in de inleiding van de memorie van grieven over het geschilpunt naar voren heeft gebracht.
(r.o. 2.10) overgelegd. Partijen twisten over de betekenis van deze beoordelingen. Het hof stelt vast dat [appellant] het beoordelingsformulier over 2011 zonder voorbehoud en voor akkoord heeft ondertekend. Het hof stelt verder vast dat gesteld noch gebleken is dat [appellant] gedurende zijn actieve dienstverband bezwaar heeft gemaakt tegen de inhoud van de beoordelingsformulieren en evenmin dat hij op aanvulling of correctie van die formulieren heeft aangedrongen. [appellant] heeft ook niet de in de toepasselijke CAO voorziene weg van bezwaar tegen de beoordelingen gevolgd. [appellant] heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat hij door toedoen van SVB deze mogelijkheden niet heeft benut. Als [appellant] al bang was voor repercussies wanneer hij actie zou ondernemen tegen in zijn ogen onjuiste beoordelingen, heeft [appellant] niet onderbouwd dat SVB die angst heeft veroorzaakt. Bij gelegenheid van de comparitie van partijen is ook gebleken dat [appellant] de mogelijkheid had om de door zijn leidinggevende gebruikte informatie over productie en tijdigheid van [appellant] te controleren. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij dat heeft gedaan en dat daarbij is gebleken dat die gegevens niet klopten. [appellant] heeft nog aangevoerd dat de computersystemen van SVB gebrekkig en kwetsbaar waren. Dat heeft geleid tot grote problemen bij de uitvoering, waarvan veel uitkeringsgerechtigden de dupe zijn geworden. Er kan dan ook niet van worden uitgegaan dat de gegevens uit de systemen correct zijn, aldus [appellant] . Het hof volgt [appellant] niet in dit betoog, omdat het onvoldoende is onderbouwd. Ook indien in de relevante periode sprake was van automatseringsproblemen waardoor veel fouten werden gemaakt in de uitvoeringspraktijk, betekent dat niet dat ook de managementsystemen, waarmee de productie, tijdigheid en kwaliteit van de werknemers werden gemeten, onbetrouwbaar waren. Dat dit het geval is, heeft [appellant] niet duidelijk gemaakt aan de hand van concrete voorbeelden van gemaakte fouten. [appellant] heeft in zijn algemeenheid aangegeven dat hij zijn leidinggevende in gesprekken heeft gewezen op onjuiste cijfers, maar hij heeft dat niet geconcretiseerd, door aan te geven wanneer die gesprekken hebben plaatsgevonden en welke cijfers het betrof. Dat had, gelet op wat hiervoor is overwogen over stelplicht en bewijslast, wel op zijn weg gelegen. Het hof zal daarom het uitgangspunt hanteren dat de in de formulieren vermelde gegevens juist zijn.
- de productie van [appellant] laat in de jaren 2010 tot en met 2013 een stijgende lijn zien. De zogenaamde uitstroomuren (het aantal behandelde zaken in een jaar vermenigvuldigd met de standaardtijd per zaak) nemen toe van 669 in 2010 naar 1124 in 2013. In 2012 voldoet [appellant] met 1106 uitstroomnormen ruimschoots aan de voor hem geldende norm van 950. In de beoordeling over 2012 is ook vermeld dat [appellant] aan de productie voldoet. In 2013 is het aantal uitstroomuren (licht) gestegen naar 1124. Dat [appellant] dan niet aan de norm voldoet, is het gevolg van het feit dat de norm dan 1.360 uitstroomuren bedraagt;
- ten aanzien van de tijdigheid geldt dat [appellant] in 2010 ruimschoots, in 2011 net, in 2012 net niet en in 2013 prima aan de norm (maximaal 4% te laat) voldeed. Wel is er een verschil tussen AOW/Anw en AKW zaken, in die zin dat [appellant] voor AKW zaken het maximum van 4% in 2012 fors (10%) en in 2013 ruim (5,49%) overschrijdt;
- de drie in het overzicht betrokken collega's van [appellant] scoren (aanzienlijk) beter dan [appellant] op het punt van productie en tijdigheid.
5.8 De gegevens bieden steun voor de stelling van [appellant] dat hij ten aanzien van de productie niet ernstig tekortschoot. In 2012 voldeed hij aan de norm en zijn productie is in 2013 nog wat gestegen. Omdat de norm veel sterker is gestegen, haalde hij in dat jaar de norm niet.
Een en ander wordt bevestigd door de informatie uit de beoordelingen. In 2010 wordt het onderwerp productie niet apart benoemd. In 2011 wel. In het beoordelingsformulier wordt opgemerkt dat de productie van [appellant] bijna 15% onder het gemiddelde ligt en dat hij daarmee de met hem gemaakte afspraak (het gemiddelde) niet heeft gehaald. Wel wordt opgemerkt dat [appellant] "
relatief weinig eenvoudig werk afdoet."
In 2012 wordt in het beoordelingsformulier vermeld dat [appellant] "overall gezien" voldoende heeft gepresteerd op dit gebied, maar dat de stijgende lijn wel zal moeten worden doorgetrokken.
Uit de beoordelingen volgt dat [appellant] in 2010 en 2011 niet is aangesproken op tekortschieten ten aanzien van de tijdigheid. Dat is in 2012 anders. In het formulier over dat jaar is vermeld:
"
Daar waar het in het eerste tertaal nog matig was, is de tijdigheid in het tweede tertaal verder teruggelopen. Voor jouw oude wet gaat het redelijk, maar de AKW is zwaar onvoldoende. Ik heb zeer frequent overzichten uitgedeeld waaruit bleek dat er AKW gevallen ver over de datum waren en gevallen die nog een aantal dagen te gaan hadden. Hier heb je (nagenoeg) niets mee gedaan. Ook in onze voortgangsgesprekken heb ik je daar herhaaldelijk op gewezen en geadviseerd om vaker (oud) AKW medewerkers om advies te vragen. Hier heb je ook weinig mee gedaan. Ook heb ik je gezegd om bij jouw (oud) AA collega's te informeren hoe zij het e.e.a. wel op orde hebben. Ook hier heb ik weinig van gezien."
- beoordeling 2010: "
Je hebt niet vaak een opmerking als je gevallen in de steekproef terecht komen. Dit bevestigd dat je kwalitatief goed werk levert. Ook het aantal gevallen dat wordt afgekeurd in de tweede stroom is laag.";
- beoordeling 2011: "
Wat betreft de kwaliteit is jouw goedkeuringspercentage uitgekomen op 73,9%, dit is uitgekomen onder het gemiddelde van vergelijkbare medewerkers (81.9%). Ook in de kwaliteitsmeting is opgevallen dat je relatief veel memo's hebt gehad in deze periode. Dit geeft ook een indicatie dat de kwaliteit niet goed was over de referentieperiode. Jouw afspraak is op dit onderdeel dan ook net niet gehaald en komt daarmee op een drie."
- beoordeling 2012:"
Kwaliteit is redelijk op orde, maar voor [appellant] zijn het foutjes wel aan de hoge kant. Met name in de nieuwe wet. In de kwaliteitsmetingen zijn geen opmerkingen gemaakt."
Deze opmerkingen over de kwaliteit in de beoordelingen lijken overeen te komen met de door SVB verstrekte kwantitatieve gegevens over [appellant] en drie collega's van hem.
Aan deze conclusie doet niet af dat uit de overgelegde kwantitatieve gegevens van een drietal collega's van [appellant] volgt dat twee van deze collega's veel beter lijken te presteren dan [appellant] en de derde collega het iets beter doet. Dat drie collega's het (veel) beter doen dan [appellant] betekent niet zonder meer dat [appellant] onder de maat presteert. Om die conclusie te trekken is informatie nodig betreffende alle collega's van [appellant] . Die informatie heeft SVB, hoewel het hof haar daar wel de gelegenheid voor geboden, niet verstrekt. Het hof vindt het betoog van SVB dat het niet mogelijk is die informatie te verstrekken niet overtuigend. Het hof kan niet inzien waarom het voor SVB bijvoorbeeld niet mogelijk is om een totaaloverzicht van alle door [appellant] en zijn collega's afgedane zaken te produceren, waaruit volgt hoeveel zaken in totaal zijn afgedaan, van welke categorieën, hoeveel zaken tijdig waren, hoeveel zaken over de datum en dergelijke. Aan de hand van zo'n overzicht zouden, in combinatie met gegevens over het aantal medewerkers van SVB, conclusies kunnen worden getrokken over de gemiddelde (en mediane) prestaties op het gebied van kwantiteit en tijdigheid van de medewerkers van SVB en zouden de prestaties van [appellant] kunnen worden vergeleken met de gemiddelde en/of mediane prestaties van medewerkers van SVB in plaats van met drie medewerkers (waarvan er mogelijk twee excellent presteerden).
In deze situatie kon SVB, mede gelet op wat hiervoor in rov. 5.12 heeft overwogen over de veranderingen in haar organisatie en de betekenis daarvan voor een oudere en kennelijk weinig flexibele werknemer als [appellant] , naar het oordeel van het hof in augustus 2013 er niet mee volstaan [appellant] zelf in het kader van een 'laatste kans' een plan van aanpak te laten schrijven. Eerdere pogingen van [appellant] om het probleem zelf op te lossen hadden immers niet tot een voor SVB bevredigende uitkomst geleid. SVB had indien zij het functioneren van [appellant] wilde verbeteren zelf een plan van aanpak moeten maken en hem moeten verplichten zich intensief te laten begeleiden/coachen bij het volgen van dit plan van aanpak. Daarbij is van belang dat [appellant] tot dan toe volgens SVB zonder begeleiding onvoldoende resultaten had geboekt in zijn transformatie naar 'SVB-medewerker nieuwe stijl'. Door dat na te laten, maar [appellant] zelf een plan van aanpak te laten schrijven en hem zonder intensieve begeleiding dat plan te laten uitvoeren en hem na enkele maanden op het niet handelen volgens dat plan 'af te rekenen', is SVB naar het oordeel van het hof tekortgeschoten in haar zorgplicht jegens een oudere werknemer met een langdurig dienstverband als [appellant] .
dat deze vooral ertoe dient aan de benadeelde een zekere mate van genoegdoening (of, zoals het door de wetgever ook wel is genoemd: "pleister op de wonde", Kamerstukken II 1951/52, 881, nr. 6, p. 30) te verschaffen die in overeenstemming is met de aard en de ernst van de tekortkoming van de wederpartij. Daarmee strookt dat de rechter een grote mate van vrijheid heeft op grond van alle omstandigheden de hoogte van de vergoeding te bepalen, zoals ook duidelijk wordt uit de wetsgeschiedenis. De voorganger van deze bepaling, art. 1639s (oud) BW, bevatte als maatstaf "naar billijkheid". Met die maatstaf werd tot uitdrukking gebracht dat de rechter bij de begroting van de schadevergoeding niet gebonden was aan de regels van stelplicht en bewijslast. Deze woorden zijn in 1997 bij de invoering van art. 7:681 BW komen te vervallen, enerzijds omdat aan schadevergoeding naar billijkheid in het nieuwe Burgerlijk Wetboek een andere betekenis toekomt dan naar oud recht het geval was, en anderzijds omdat de wetgever van oordeel was dat deze woorden overbodig waren, nu de algemene regels van Boek 6 BW voor de begroting van schadevergoeding van toepassing zijn. Art. 6:97 BW geeft als algemene regel dat de rechter de schade begroot op de wijze die het meest in overeenstemming daarmee is, en laat de rechter de vrijheid de omvang van de schade te schatten als deze niet nauwkeurig kan worden vastgesteld. In het licht hiervan moet worden aangenomen dat de wetgever van opvatting was en ook beoogde dat in de praktijk toepassing van deze maatstaf tot een gelijksoortig resultaat zou leiden als de toepassing van de oude maatstaf."
zich steeds nauwkeurig rekenschap dient te geven van de concrete omstandigheden en factoren die de hoogte van de vergoeding bepalen, en dat hij daarvan in zijn beslissing ook verantwoording dient af te leggen op zodanige wijze dat voldoende inzicht wordt gegeven in de afweging die tot de beslissing over de hoogte van de vergoeding heeft geleid. Hij moet de vergoeding dan ook relateren aan de aard en de ernst van het tekortschieten van de werkgever in zijn verplichting als goed werkgever te handelen en aan de daaruit voor de werknemer voortvloeiende (materiële en immateriële) nadelen.
€ 306.432,84 bruto. SVB heeft deze berekening op zichzelf niet bestreden, maar bestrijdt wel dat [appellant] er aanspraak op heeft.
Allereerst is het zeer de vraag of [appellant] zonder het hem nu verleende ontslag tot aan zijn pensioengerechtigde leeftijd bij SVB in dienst zou zijn gebleven. Uit wat hiervoor is overwogen, volgt dat SVB kritisch was over het functioneren van [appellant] en wilde dat hij zich zou verbeteren. De kennelijke onredelijkheid van het ontslag is erin gelegen dat SVB [appellant] niet in staat heeft gesteld om met adequate begeleiding zijn functioneren te verbeteren, maar hem na een korte periode van 'aanmodderen' in een verbeteringstraject al heeft ontslagen. Het is twijfelachtig of [appellant] wanneer hij wel adequaat zou zijn begeleid in staat zou zijn gebleken om alsnog aan de eisen van SVB te voldoen. Enerzijds heeft [appellant] het overgrote deel van zijn dienstverband (zeer) naar behoren gefunctioneerd, anderzijds had hij moeite om de door SVB gewenste 'omslag' te maken van de conventionele specialist in de uitvoering van één wet naar de integrale medewerker en om op die manier 'mee te komen' in de veranderende organisatie van SVB. SVB heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat haar organisatie na het ontslag nog verder is veranderd. Uit wat hiervoor is overwogen, leidt het hof af dat het ook nog maar de vraag is of [appellant] voldoende bereid of in staat was om zich bij dit proces te laten begeleiden en/of om anders te gaan werken dan hij altijd had gedaan.
Bovendien heeft [appellant] zelf ook bijgedragen aan zijn ontslag.
Ten slotte heeft SVB er terecht op gewezen dat de WW-uitkering van [appellant] gedurende enige tijd is gekort omdat [appellant] niet alle uit de WW voor hem voortvloeiende verplichtingen is nagekomen. Het ligt niet voor de hand om het daaruit voor [appellant] voortvloeiende inkomstenverlies op SVB af te wentelen, zoals in de schadebegroting door [appellant] wel gebeurt.
Onder deze omstandigheden ziet het hof, ook gelet op het karakter van de schadevergoeding als een 'pleister op de wonde', geen reden om uit te gaan van volledige vergoeding van de door [appellant] geleden schade berekend naar het verschil tussen zijn werkelijke inkomsten en zijn inkomsten indien hij tot aan de pensioengerechtigde leeftijd bij SVB in dienst zou zijn geweest.