ECLI:NL:GHARL:2019:8237

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
8 oktober 2019
Publicatiedatum
8 oktober 2019
Zaaknummer
18/00527
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen legesnota opgelegd door heffingsambtenaar gemeente Almere met betrekking tot omgevingsvergunning

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de heffingsambtenaar van de gemeente Almere tegen een uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De rechtbank had op 26 april 2018 de legesnota van € 18.438,20, opgelegd aan [X] B.V. door de heffingsambtenaar, vernietigd. De heffingsambtenaar had deze leges opgelegd in verband met een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor de nieuwbouw van vier woningen. De rechtbank oordeelde dat de legesverordening onverbindend was, omdat de NEN-normen waarnaar verwezen werd, niet op de juiste wijze bekendgemaakt waren volgens artikel 139 van de Gemeentewet.

Tijdens de zitting op 9 juli 2019 heeft het Hof vastgesteld dat de legesnota ten onrechte aan belanghebbende was opgelegd, aangezien de aanvraag was gedaan door [D] B.V. Het Hof oordeelde dat de onjuiste tenaamstelling van de legesnota niet kon leiden tot een belastingverplichting. De heffingsambtenaar had in hoger beroep geen gronden aangevoerd die de uitspraak van de rechtbank konden weerleggen. Het Hof verklaarde het hoger beroep ongegrond en bevestigde de uitspraak van de rechtbank, waarbij de leges, voor zover betaald, door de heffingsambtenaar moesten worden terugbetaald aan belanghebbende.

De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden en is openbaar uitgesproken op 8 oktober 2019. Beide partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

Locatie Leeuwarden
nummer 18/00527
uitspraakdatum: 8 oktober 2019
Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
de
heffingsambtenaarvan de
gemeente Almere(hierna: de heffingsambtenaar)
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 26 april 2018, zaaknummer UTR 17/3209, in het geding tussen de heffingsambtenaar en
[X] B.V.te
[Z](hierna: belanghebbende)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1
De heffingsambtenaar heeft bij nota van 16 juni 2016 aan belanghebbende een bedrag van € 18.438,20 in rekening gebracht.
1.2
Op het tegen de hiervoor – onder 1.1 – bedoelde nota gerichte bezwaarschrift van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak op bezwaar de nota gehandhaafd.
1.3
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Midden-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 26 april 2018, verzonden op 9 mei 2018, gegrond verklaard, de uitspraak van de heffingsambtenaar vernietigd, de bestreden legesnota vernietigd alsmede gelast dat de heffingsambtenaar het griffierecht aan belanghebbende vergoedt.
1.4
De heffingsambtenaar heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
1.5
Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.
1.6
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 juli 2019 te Leeuwarden. Daarbij zijn verschenen en gehoord belanghebbende, vertegenwoordigd door [A] , bijgestaan door [B] , alsmede namens de heffingsambtenaar mr. [C] .
1.7
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.De vaststaande feiten

2.1
[D] B.V. heeft in 2016 bij de gemeente Almere een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning ter zake van nieuwbouw van vier woningen in het plan [E] te [Z] . De gemeente Almere heeft deze aanvraag in 2016 in behandeling genomen.
2.2
De aandelen in het kapitaal van [D] B.V. worden gehouden door belanghebbende en [F] B.V., welke twee laatstbedoelde vennootschappen tevens (alleen bevoegde) bestuurders van [D] B.V. zijn.
2.3
Ten name van [X] B.V. is, gedagtekend 16 juni 2016, een legesnota opgelegd ten bedrage van € 18.438,20. De leges zijn berekend ter zake van het in behandeling nemen van hiervoor – onder 2.1 – bedoelde aanvraag over een totale heffingsgrondslag van € 635.800, naar een percentage van 2,9, zulks overeenkomstig de bij de – onder 2.4 genoemde – Legesverordening behorende Tarieventabel. Blijkens de uitspraak op bezwaar zijn de – als heffingsgrondslag in aanmerking genomen – bouwkosten ad € 635.800 door de heffingsambtenaar berekend op basis van het bouwvolume.
2.4
De Raad van de gemeente Almere heeft in de openbare raadsvergadering van 17 december 2015 de Legesverordening Almere 2016 (hierna: de Legesverordening) vastgesteld. De legesverordening is gepubliceerd in het gemeenteblad Almere, nr. 182, op 22 december 2015.
2.5
Artikel 5 van de Legesverordening bepaalt dat de leges worden geheven naar de maatstaven en tarieven, opgenomen in de bij de Legesverordening behorende tarieventabel (de Tarieventabel). Onder 2.1.1.2 van de Tarieventabel is vermeld: “
De bouwkosten, exclusief BTW, op basis waarvan de leges worden vastgesteld, worden berekend op basis van de tabel “Bouwkosten legesberekening”, die als bijlage in deze tarieventabel is opgenomen. Indien de tabel niet voorziet in het type bouwwerk waarvoor een omgevingsvergunning is aangevraagd, zullen de bouwkosten op basis waarvan de leges worden vastgesteld, worden berekend met gebruikmaking van de meest recente versie van “Taxarom online”, zoals die wordt uitgegeven door BIM Media B.V. Indien zowel de tabel als “Taxarom online” niet voorzien in het type bouwwerk waarvoor een omgevingsvergunning is aangevraagd, zullen de bouwkosten door de aanvrager middels een open begroting aannemelijk moeten worden gemaakt. Oppervlakte en inhoudsmaten worden bepaald conform artikel 4.2 en 5.2 van de NEN 2580. (…)”.
Onder 2.3.1 van de Tarieventabel zijn de tarieven voor – kort gezegd – het indienen van een aanvraag van een omgevingsvergunning bepaald op de daar genoemde percentages van de bouwkosten. In voormelde bijlage van de Tarieventabel zijn per type bouwwerk de bouwkosten per eenheid (m, m2 of m3) opgenomen.
2.6
De Rechtbank heeft onder meer overwogen (waarbij belanghebbende is aangeduid als “eiseres” en de heffingsambtenaar als “verweerder”):
“Ter zitting is de uitspraak van de meervoudige kamer van deze rechtbank van 6 maart 2018 (ECLI:NL:RBMNE:2018:997) met partijen besproken. In die uitspraak is onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 19 juni 2015 (ECLI:NL:HR:2015:1669) overwogen dat de artikelen 139 en 217 van de Gemeentewet eisen stellen aan de kenbaarheid van de maatstaven waarnaar gemeentebelastingen worden geheven. In een geval waarin de gemeentelijke regelgeving in het kader van de omschrijving van de heffingsmaatstaf verwijst naar NEN-normen, is aan voormelde eisen voldaan indien de gemeente die normen bekend maakt op de wijze die in artikel 139 van de Gemeentewet is voorzien. De rechtbank heeft op de zitting met partijen vastgesteld dat in deze zaak sprake is van een vergelijkbare situatie. Ook hier lagen de NEN-normen waarnaar voor de heffingsmaatstaf in de legesverordening wordt verwezen, niet ter inzage op het moment van de bestreken uitspraak op bezwaar. Dit leidt ertoe dat ook in dit geval de legesverordening onverbindend moet worden verklaard, voor zover deze voorschrijft dat de opgelegde leges wordt berekend aan de hand van NEN 2580. Gelet hierop was verweerder niet bevoegd om de legesaanslag aan eiseres op te leggen. Het feit dat verweerder in hoger beroep is gegaan tegen de bovengenoemde uitspraak van deze rechtbank doet daar niet aan af.
(…) Het beroep van eiseres is gegrond. De rechtbank vernietigt de bestreden uitspraak op bezwaar. De rechtbank ziet aanleiding om zelf in de zaak te voorzien door de aan eiseres opgelegde legesaanslag te herroepen. Eiseres is geen leges verschuldigd aan verweerder. Dit betekent dat de leges, voor zover betaald door eiseres, door verweerder moet worden terugbetaald.”.

3.Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1
In geschil is of de omstandigheid dat normblad NEN 2580 niet ten tijde van het opleggen van de bestreden belastingaanslagen (legesnota’s) is gepubliceerd overeenkomstig het bepaalde in artikel 139 van de Gemeentewet, er in het onderhavige geval toe moet leiden dat de legesverordening onverbindend is.
3.2
De heffingsambtenaar beantwoordt deze vraag ontkennend en concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank.
3.3
Belanghebbende beantwoordt de hiervoor - onder 3.1 - vermelde vraag bevestigend en concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
3.4
Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.

4.Beoordeling van het geschil

4.1
Het Hof stelt ambtshalve vast dat de bestreden legesnota ten onrechte ten name van belanghebbende is gesteld. De aanvraag waarvan het in behandeling nemen het belastbare feit vormt, is immers gedaan door [D] B.V.
4.2
Het Hof stelt in dat verband voorop dat een onjuiste tenaamstelling van een aanslagbiljet in het algemeen niet kan leiden tot een belastingverplichting, maar dat deze regel uitzondering leidt indien de tenaamstelling een zodanig geringe onvolkomenheid bevat, dat er redelijkerwijs geen misverstand over kan bestaan voor wie het door de heffingsambtenaar toegezonden biljet is bestemd (vgl. HR 31 augustus 1998, ECLI:NL:HR:1998:AA2356, nr. 33569).
4.3
Nu het in het onderhavige geval niet gaat om een zodanig geringe onvolkomenheid als hiervoor – onder 4.2 – bedoeld, maar om een volstrekt onjuiste tenaamstelling ten gevolge waarvan de bestreden legesnota is opgelegd aan een onjuiste rechtspersoon, kan naar het oordeel van het Hof, kan de opgelegde legesnota niet in stand blijven.
4.4
De hogerberoepsgronden behoeven geen behandeling meer.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5.Proceskosten

Belanghebbende maakt geen aanspraak op vergoeding van proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof:
  • bevestigt de uitspraak van de Rechtbank en
  • bepaalt dat van de heffingsambtenaar op het moment dat deze uitspraak onherroepelijk is komen vast te staan een griffierecht zal worden geheven van € 519.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P. van der Wal, voorzitter, mr. J.W. baron van Knobelsdorff en mr. G.B.A. Brummer in tegenwoordigheid van mr. J.H. Riethorst als griffier.
De beslissing is op 8 oktober 2019 in het openbaar uitgesproken.
De griffier is verhinderd de uitspraak mede te ondertekenen.
De voorzitter
(P. van der Wal)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 9 oktober 2019
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.