Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.[eiser sub 1] ,
[eiseres sub 2],
[gedaagde sub 1],
[gedaagde sub 2],
[gedaagde sub 3],
[gedaagde sub 4],
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 29 januari 2019 uitspraak gedaan in een vordering tot herroeping. De eiser, vertegenwoordigd door mr. W.H. van Zundert, heeft de gezamenlijke erven van wijlen [naam overledene] aangeklaagd, vertegenwoordigd door mr. J.C. van Nie. De vordering tot herroeping is ingesteld naar aanleiding van een eerdere uitspraak van het hof van 7 februari 2012, waarin de eiser was veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan de gedaagden. De eiser stelde dat de beslissing tot veroordeling berustte op bedrog of valse stukken, en dat er nieuwe stukken van beslissende aard waren die niet eerder beschikbaar waren.
Het hof heeft echter geoordeeld dat de gronden voor herroeping niet voldoende waren onderbouwd. De eiser had niet aangetoond dat de eerdere uitspraak berustte op bedrog of dat de nieuwe stukken van beslissende aard waren. Het hof benadrukte dat een vordering tot herroeping alleen kan slagen als er sprake is van bedrog of als er nieuwe, relevante stukken zijn die door de wederpartij zijn achtergehouden. De eiser had onvoldoende bewijs geleverd om te concluderen dat de eerdere uitspraak op bedrog of valse stukken berustte.
Daarnaast heeft het hof overwogen dat de vordering tot vernietiging van de vaststellingsovereenkomst niet kon slagen, omdat een proces-verbaal van comparitie geen rechterlijke uitspraak is en dus niet onder het bereik van artikel 382 Rv valt. Het hof heeft de vordering tot herroeping afgewezen en de eiser veroordeeld in de proceskosten, vastgesteld op € 2.780,-. Het arrest is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.