Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
geïntimeerde in het incidenteel hoger beroep,
Talpa,
appellant in het incidenteel hoger beroep,
[geïntimeerde],
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
- het anticipatie-exploot van [geïntimeerde] ,
- de brief van [geïntimeerde] gedateerd 23 augustus 2019 met aanvullende producties,
3.De vaststaande feiten
Klopt allemaal wat je beschrijft.
- Uitbetaling vindt plaats onder de voorwaarde dat de deelnemer op het moment van
-impliciet- bevestig dat het om ong 1% zou gaan moet dan ook in dat kader zo gelezen worden, dat is ook precies de reden dat ik in mijn communicatie daarover wel de waardering en de structuur in grote lijnen heb aangegeven maar niet specifiek de % voor [geïntimeerde] benoem. De mail van [B] waarin het lijkt alsof hij die 1% bevestigd moet dus in dat licht worden bezien en kan gekenmerkt worden als ongelukkig.
In de brief wordt [geïntimeerde] verder meegedeeld dat zijn percentage 0,4% bedraagt.
De brief is namens Talpa ondertekend door [D] .
Die berekening is als volgt:
- closing transactie (50% initiële koopprijs) € 816.000
- begin 2017 (100% earn out 1) € 400.000
- begin 2020 (100% earn out 2) € 1.600.000
Zijn functioneren is beoordeeld met een 3, wat (net) voldoende is.
Nadat de opnames van [F] hebben plaatsgevonden in september/oktober 2017 zal een evaluatie plaatsvinden. Verder wordt [geïntimeerde] bericht dat de eerste “earn out”-betaling
4.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
a) € 1.358.694,47 bruto, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 juli 2015;
Talpa is op die grond veroordeeld tot betaling aan [geïntimeerde] van het bedrag van de tweede termijn, een bedrag van € 400.000,- bruto, vermeerderd met wettelijke rente vanaf
Voorts is Talpa veroordeeld in de proceskosten, begroot op € 7.840,31, en de nakosten. Het gemachtigdensalaris is daarbij geliquideerd op basis van het liquidatietarief, omdat volgens de rechtbank de hoge drempel voor toewijzing van de volledige proceskosten niet is gehaald.
5.De vermeerdering van eis
6.De motivering van de beslissing in hoger beroep
In die brief wordt meegedeeld dat op het MPP de algemene voorwaarden van toepassing zijn. Vast staat dat mr. Timmermans in het gesprek dat hij op 17 januari 2012 voerde met [C] , die voorwaarden ook heeft ingezien. Niet is gesteld en evenmin is gebleken dat [geïntimeerde] nadien bij Talpa bezwaar heeft gemaakt tegen de toepasselijkheid van die voorwaarden op zijn deelname in het MPP. Daarmee zijn die voorwaarden van toepassing geworden.
mr. Timmermans op 17 januari 2012 heeft ingezien, zodat het hof er vanuit gaat dat de voorwaarden waar Talpa zich op beroept ook de voorwaarden betreffen die op het MPP van toepassing zijn geworden.
Bij die uitleg geldt - ook al is sprake van een zogenoemde collectieve regeling - dat de vraag hoe in een overeenkomst een schriftelijke bepaling de verhouding tussen partijen regelt niet kan worden beantwoord op grond van uitsluitend een zuiver taalkundige uitleg van die bepaling, maar dat het aankomt op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan die bepaling mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten (ECLI:NL:HR:1981:AG4158). Voorts volgt uit HR 20 februari 2004 (ECLI:NL:HR:2004:AO1427) dat bij de uitleg telkens van beslissende betekenis zijn alle omstandigheden van het concrete geval, gewaardeerd naar hetgeen de maatstaven van redelijkheid en billijkheid meebrengen.
De uitleg die Talpa voor staat, ligt daarom ook niet voor de hand.
Weliswaar is Talpa zelf niet de werkgever van [geïntimeerde] , maar de verwevenheid tussen Talpa en Talpa Media - zoals ook bij de onderhandelingen voorafgaand aan de indiensttreding is gebleken - is zodanig, dat zij wat deze aanspraak betreft met elkaar vereenzelvigd kunnen worden.
Weliswaar vloeit daaruit op zichzelf nog niet voort dat Talpa de toepasselijkheid van de voorwaarden heeft prijsgegeven, maar wel geldt dan temeer dat [geïntimeerde] niet hoefde te begrijpen dat de bepalingen in die voorwaarden erop neer kwamen dat zijn aanspraken als deelnemer van het MPP in feite betekenisloos waren, ook als aan de in de toekenningsbrief uitdrukkelijk wel gestelde voorwaarden voldaan zou zijn voldaan. [geïntimeerde] had het voorgaande ook niet hoeven afleiden uit de e-mail die mr. Timmermans hem op
Onder die omstandigheden heeft Talpa er volgens hem niet op mogen vertrouwen dat hij door de ondertekening van de toekenningsbrief afstand deed van het overeengekomen percentage van 1% en instemde met een percentage van 0,4%. Daarmee geldt tussen partijen nog steeds het overeengekomen percentage van 1%, aldus [geïntimeerde] .
Talpa heeft deze stellingen van [geïntimeerde] betwist.
Dat neemt echter niet weg dat, na beraad en overleg met mr. Timmermans, [geïntimeerde] zich door de ondertekening van de toekenningsbrief akkoord heeft verklaard met een percentage van 0,4%. Behoudens wilsgebreken, waaromtrent verder niets is aangevoerd, is [geïntimeerde] dan jegens Talpa aan dat (nadere) akkoord gebonden. Een door [geïntimeerde] daarbij eventueel gemaakt voorbehoud -Talpa betwist met klem dat tijdens of na de ondertekening van de toekenningsbrief door [geïntimeerde] nog enig voorbehoud is gemaakt en uit de overgelegde correspondentie en andere schriftelijke bescheiden blijkt daarvan ook in geen enkel opzicht- doet daar niet aan af, nu een dergelijk voorbehoud niet is gemaakt in de ondertekende akkoordverklaring. Indien [geïntimeerde] daadwerkelijk niet instemde met het verlaagde percentage had hij de brief niet voor akkoord moeten ondertekenen, danwel in die verklaring zelf zijn voorbehoud kenbaar moeten maken. [geïntimeerde] kan na de ondertekening zijn akkoordverklaring niet eenzijdig ongedaan maken. Zoals [geïntimeerde] zelf ook verklaart in een eigen schriftelijke verklaring (prod. 47) heeft hij met de ondertekening van de toekenningsbrief “uiteindelijk eieren voor z’n geld gekozen”. Aan het aanbod van [geïntimeerde] om (getuigen)bewijs te leveren van zijn voorbehoud gaat het hof daarom voorbij, nog daargelaten dat de stellingen van [geïntimeerde] over dat voorbehoud uiterst vaag zijn.
heeft dus ook geen aanspraak op aanvullende betalingen uit hoofde van de deelbetalingen van juli 2015 en mei 2017. Zijn vorderingen zijn in zoverre in eerste aanleg terecht afgewezen.
Het hof merkt daarbij op dat het MPP ten tijde van de toezegging nog niet bestond, maar (verder) ontwikkeld moest worden. Onweersproken is dat in de periode na die correspondentie de marktwaarde van Talpa fors is gestegen door het grote (internationale) succes van het programma “Voice of Holland” (dat in september 2010 op televisie kwam). Volgens Talpa was een percentage van 1% voor [geïntimeerde] niet (meer) passend en zijn ook de percentages van andere deelnemers verlaagd.
Het hof is niet gebleken en acht evenmin aannemelijk dat door die verlaging de verwachting die [geïntimeerde] ten tijde van de besprekingen in december 2010 van de reële waarde van zijn deelname aan het MPP mocht hebben, is aangetast. Het percentage was dan weliswaar verlaagd, maar door de intussen sterk gestegen marktwaarde van Talpa, betrof het wel een percentage van een (veel) hoger bedrag.
Niet in geschil is dat die aanspraak een bedrag van € 452.898,16 bruto betreft. De in hoger beroep vermeerderde eis van [geïntimeerde] is derhalve in hoofdsom tot dat bedrag toewijsbaar. Onweersproken dient dat bedrag te worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf
7.De slotsom
Het bestreden vonnis zal derhalve worden bekrachtigd, onder aanvulling van de zojuist bedoelde veroordeling.