In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, betreft het een herstelarrest in hoger beroep na een eerdere uitspraak. De zaak is ontstaan uit een geschil tussen de besloten vennootschap [Beheermaatschappij] B.V. en de [geïntimeerde]. De [geïntimeerde] heeft verzet aangetekend tegen een verstekarrest van 12 juni 2018, waarin hij hoofdelijk aansprakelijk werd gesteld voor schade aan [Beheermaatschappij]. De verzetdagvaarding dateert van 11 maart 2019, en het hof heeft zich gebogen over de vraag of dit verzet tijdig is ingesteld. Het hof concludeert dat de [geïntimeerde] tijdig verzet heeft ingesteld en ontvankelijk is, omdat niet is aangetoond dat hij eerder op de hoogte was van het verstekarrest.
Daarnaast heeft de [geïntimeerde] een incidentele vordering ingediend om [Beheermaatschappij] te veroordelen tot het overleggen van alle processtukken van de eerdere instanties. Het hof oordeelt dat [Beheermaatschappij] niet heeft voldaan aan de verplichting om het volledige procesdossier over te leggen, wat in strijd is met het beginsel van hoor en wederhoor. Het hof beveelt [Beheermaatschappij] om alle processtukken, inclusief producties, over te leggen aan de [geïntimeerde] binnen 14 dagen na het arrest, op straffe van een dwangsom. De zaak wordt aangehouden voor verdere beslissingen.