Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
[geïntimeerde 2]en
[geïntimeerde 3],
1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep na verwijzing
2.De verdere beoordeling in hoger beroep na verwijzing
3.De slotsom
€ 4.938,00
€ 683,00
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak gaat het om een hoger beroep na verwijzing door de Hoge Raad op 3 februari 2017. De zaak betreft een geschil tussen de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [Beheermaatschappij] en de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [Vastgoedprojecten]. Het hof heeft in zijn tussenarrest van 23 januari 2018 overwogen dat [geïntimeerden 2 + 3] verantwoordelijk zijn voor de schending van de garantieverbintenis, wat hen verplicht tot schadevergoeding aan [Beheermaatschappij]. Het hof heeft vastgesteld dat de mogelijkheid van schade als gevolg van de normschending aannemelijk is, en heeft de zaak verwezen naar de schadestaatprocedure. Het hof heeft verder overwogen dat de schade die [Beheermaatschappij] lijdt, voortvloeit uit de omstandigheid dat de rechtshandeling niet tot stand is gekomen. De schade omvat ook het positieve contractsbelang, zoals gedefinieerd in de rechtspraak. Het hof heeft de vorderingen van [Beheermaatschappij] voor toewijzing vatbaar geacht, met uitzondering van de vordering tot vergoeding van wettelijke handelsrente, omdat deze niet van toepassing is op schadevergoedingsvorderingen. Het hof heeft de kosten van beide instanties toegewezen aan [geïntimeerden 2 + 3], die hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade die [Beheermaatschappij] heeft geleden. De uitspraak is gedaan op 12 juni 2018.