ECLI:NL:GHARL:2019:7755

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
24 september 2019
Publicatiedatum
24 september 2019
Zaaknummer
WAHV 200.229.933
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. van Schuijlenburg
  • A. Smeitink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging niet-ontvankelijk verklaring beroep wegens niet tijdig stellen van zekerheid

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 24 september 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Den Haag van 1 december 2017. De zaak betreft de niet-ontvankelijk verklaring van het beroep van de betrokkene, die werd vertegenwoordigd door een gemachtigde. De kantonrechter had geoordeeld dat de betrokkene niet tijdig zekerheid had gesteld, wat leidde tot de niet-ontvankelijk verklaring van het beroep. De gemachtigde betwistte de ontvangst van de zekerheidsbrieven door middel van een overzicht van zijn verzendadministratie, maar het hof oordeelde dat hij er niet in was geslaagd om op een niet ongeloofwaardige manier te betwisten dat de zekerheidsbrieven waren ontvangen. Het hof benadrukte dat het bestuursorgaan, in dit geval de officier van justitie, aannemelijk moet maken dat een beslissing of ander relevant document is verstuurd. Als dat aannemelijk is gemaakt, is het aan de geadresseerde om te betwisten dat het document is ontvangen. In deze zaak was er geen bewijs dat de zekerheidsbrieven als onbestelbaar retour waren gekomen, en de gemachtigde had niet aannemelijk gemaakt dat hij een zekerheidsbrief van 10 september 2017 had ontvangen. Het hof bevestigde de beslissing van de kantonrechter en wees het verzoek om een proceskostenvergoeding af.

Uitspraak

WAHV 200.229.933
24 september 2019
CJIB 199581058
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
zittingsplaats Leeuwarden
Arrest
op het hoger beroep tegen de beslissing
van de kantonrechter van de rechtbank Den Haag
van 1 december 2017
betreffende
[betrokkene] (hierna te noemen: betrokkene),
wonende te [A] ,
voor wie als gemachtigde optreedt [B] ,
kantoorhoudende te [C] .

De beslissing van de kantonrechter

De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de beslissing van de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard.
Het procesverloop
De gemachtigde van de betrokkene heeft hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de kantonrechter. Er is gevraagd om een proceskostenvergoeding.
De advocaat-generaal heeft de gelegenheid gekregen een verweerschrift in te dienen.
Van die gelegenheid is geen gebruik gemaakt.

Beoordeling

1. De kantonrechter heeft het beroep niet-ontvankelijk verklaard omdat niet tijdig zekerheid is gesteld. Daartoe is overwogen dat er geen aanleiding bestaat om te oordelen dat, hoewel niet op de voorgeschreven wijze zekerheid is gesteld, dit verzuim niet aan de indiener van het beroepschrift zou mogen worden toegerekend.
2. De gemachtigde van de betrokkene voert aan dat de kantonrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat niet tijdig zekerheid is gesteld. De betrokkene heeft slechts één keer een herinneringsbrief ontvangen, op dezelfde datum als de gemachtigde, namelijk 10 september 2017. Vervolgens is meteen actie ondernomen door op 15 september 2017 te betalen. Dat was tijdig.
3. Het is vaste rechtspraak dat het bestuursorgaan (in dit geval de officier van justitie) aannemelijk moet maken dat een beslissing of ander relevant document is verstuurd. Als dat aannemelijk is gemaakt, is het aan de geadresseerde om op een niet ongeloofwaardige manier te betwisten dat het document is ontvangen. Slaagt dat, dan is het aan de officier van justitie om aannemelijk te maken dat het document wel is ontvangen.
4. Als namens de betrokkene door een gemachtigde beroep is ingesteld, moet de post hierover in ieder geval aan de gemachtigde worden toegestuurd (artikel 6:17 Awb).
5. Het dossier bevat de volgende kopieën van brieven van de officier van justitie waarin mededeling is gedaan van de verplichting om zekerheid te stellen. Een brief van 23 maart 2017, gericht aan zowel de betrokkene als aan [B] en een brief van 9 april 2017 gericht aan [D] T.a.v. Bc. [B] . De beide aan de gemachtigde gerichte brieven zijn geadresseerd aan het adres zoals vermeld in het beroepschrift van
27 februari 2017, ingekomen bij de CVOM op 28 februari 2017. In het dossier bevindt zich geen zekerheidsbrief van 10 september 2017 aan de gemachtigde. Een kopie daarvan is door hem niet overgelegd.
6. Zekerheidsbrieven worden namens de officier van justitie verzonden door de CVOM. In het arrest van 28 januari 2013 (gepubliceerd op rechtspraak.nl met vindplaats ECLI:NL:GHARL:2013:BZ1110) heeft het hof vastgesteld dat het verzendproces zo is ingericht, dat de kans op fouten vrijwel is uitgesloten. Daarom mag worden aangenomen dat deze brieven daadwerkelijk zijn verstuurd.
7. De gemachtigde betwist deze automatische verzending en stelt dat uit de arresten ECLI:NL:CRVB:2011:BT8936 en ECLI:NL:CRVB:2014:784 volgt dat als besluitdatum en (de te vermelden verzenddatum) afwijken, niet aannemelijk is gemaakt dat het stuk is verzonden. Dit leidt het hof evenwel niet tot een ander oordeel.
8. De gemachtigde heeft een overzicht overgelegd van zijn ontvangstadministratie met betrekking tot het onderhavige CJIB-nummer. Daarop staat "10-9-2017 Beroep stap 3 CVOM zekerheid stellen." Zoals gezegd, een kopie van die brief heeft hij niet overgelegd. De onder 5 genoemde zekerheidsbrieven staan niet op dit lijstje en dat geldt ook voor diverse andere zich in het dossier bevindende stukken. Ook zijn daarop vermeld, als ontvangen dus, diverse door de gemachtigde verzonden stukken, zoals het administratief beroepschrift d.d.
1 augustus 2016 en de aanvulling van de beroepsgronden d.d. 14 september 2016.
9. Gelet hierop is de gemachtigde er niet in geslaagd om op een niet ongeloofwaardige manier te betwisten dat de zekerheidsbrieven van 27 maart 2017 en 9 april 2017 zijn ontvangen. Uit de stukken blijkt ook niet dat de zekerheidsbrieven als onbestelbaar retour zijn gekomen. De stukken behelzen ook overigens niets waaruit kan blijken dat deze brieven de gemachtigde niet hebben bereikt. Daarom moet het ervoor worden gehouden dat de gemachtigde deze wel heeft ontvangen. Ook heeft de gemachtigde niet aannemelijk gemaakt dat hij een zekerheidsbrief van 10 september 2017 heeft ontvangen.
10. Ingevolge de zekerheidsbrief van 9 april 2017 diende uiterlijk twee weken na de dag van verzending van die brief zekerheid te zijn gesteld. Er is eerst op 15 september 2017 betaald. Er is niet gebleken dat het niet tijdig stellen van zekerheid verschoonbaar is. De kantonrechter heeft het beroep dan ook terecht niet-ontvankelijk verklaard.
11. Gelet op het voorgaande zal het hof de beslissing van de kantonrechter bevestigen en het verzoek om een proceskostenvergoeding afwijzen.

Beslissing

Het gerechtshof:
bevestigt de beslissing van de kantonrechter;
wijst het verzoek om vergoeding van kosten af.
Dit arrest is gewezen door mr. Van Schuijlenburg, in tegenwoordigheid van mr. Smeitink als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.