ECLI:NL:GHARL:2019:7664

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
24 september 2019
Publicatiedatum
20 september 2019
Zaaknummer
200.241.805
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verplichting tot overdracht van fosfaatrechten bij beëindiging van de pachtovereenkomst

In het eindarrest van 24 september 2019 oordeelt het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden dat de pachter bij het einde van de pacht verplicht was zijn fosfaatrechten aan de verpachter over te dragen. De zaak betreft hoevepacht waarbij een melkveebedrijf aan de pachter in gebruik is verstrekt. De verpachter, ASR Levensverzekering N.V., stelde dat zij recht had op de overdracht van de fosfaatrechten van de pachter. Het hof oordeelde dat de door de pachter aangevoerde feiten en omstandigheden niet voldoende waren om van de uitgangspunten af te wijken. De verpachter had voldoende aangetoond dat er op 2 juli 2015 een reguliere pachtovereenkomst bestond die voldeed aan de voorwaarden voor overdracht van fosfaatrechten. Het hof bevestigde dat de fosfaatrechten in beginsel van de pachter zijn, maar dat er bij het einde van de pachtovereenkomst aan bepaalde voorwaarden voldaan moest zijn voor overdracht. De verpachter diende 50% van de marktwaarde van de over te dragen fosfaatrechten te betalen. Het hof concludeerde dat de pachter verplicht was zijn fosfaatrechten over te dragen, en dat de door hem aangevoerde omstandigheden niet voldoende waren om deze verplichting te ontlopen. De vordering van de verpachter werd toegewezen, met de voorwaarde dat de pachter alleen hoefde te betalen als de toekenning van de fosfaatrechten in stand bleef. De proceskosten werden aan de pachter opgelegd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.241.805
arrest van de pachtkamer van 24 september 2019
in de zaak van
de naamloze vennootschap
ASR Levensverzekering N.V.,
gevestigd te Utrecht,
eiseres in conventie, verweerster in voorwaardelijke reconventie,
hierna: ASR,
advocaat: mr. E.H.M. Harbers,
tegen:
[pachter],
wonende te [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,
gedaagde in conventie, eiser in voorwaardelijke reconventie,
hierna: [pachter] ,
advocaat: mr. B. Nijman.

1.Het verdere verloop van het geding

Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 26 maart 2019 hier over, behalve waar onder 2.3 staat dat [pachter] in 1985 zijn vader als pachter is opgevolgd. Dat moet 1995 zijn.
1.1
Het verdere verloop blijkt uit:
- de akte uitlating van ASR,
- de akte houdende uitlating van [pachter] .
1.2
Vervolgens heeft het hof arrest bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1
In het tussenarrest heeft het hof de vraag beantwoord of de verpachter bij het einde van de pachtovereenkomst recht heeft op overdracht van fosfaatrechten. Het hof oordeelde dat de fosfaatrechten in beginsel van de pachter zijn en dat er geen reden is de rechten aan de verpachter over te dragen bij het einde van de pacht. Als partijen in de pachtovereenkomst niets (anders) zijn overeengekomen, is de pachter alleen verplicht tot overdracht van fosfaatrechten aan de verpachter indien aan de volgende voorwaarden is voldaan:
- tussen verpachter en pachter bestond op 2 juli 2015 een reguliere pachtovereenkomst of een geliberaliseerde pachtovereenkomst die bij het aangaan 12 jaar of langer duurt;
- het betreft hoevepacht of pacht van minimaal 15 ha grond of pacht van een gebouw; het gebouw moet specifiek zijn ingericht voor de melkveehouderij en voor de uitoefening daarvan noodzakelijk zijn en door de verpachter ten behoeve van het bedrijf van de pachter aan de pachter ter beschikking zijn gesteld;
- de fosfaatrechten worden voor 50% toegerekend aan de gebouwen en 50% aan de grond die de pachter op 2 juli 2015 ten behoeve van het gehouden vee ten dienste stonden en naar verhouding toegerekend aan het gepachte;
- de verpachter dient aan de pachter 50% van de marktwaarde van de over te dragen fosfaatrechten per datum einde pachtovereenkomst te betalen.
De juridische grondslag voor dit oordeel is gevonden in de aard van de pachtovereenkomst en de eisen van redelijkheid en billijkheid (artikel 6:248 lid 1 BW).
2.2
In zijn akte trekt [pachter] terecht de conclusie dat de verpachter moet stellen en zo nodig bewijzen dat aan de voorwaarden voor overdracht is voldaan. ASR heeft gesteld dat er op 2 juli 2015 tussen partijen een reguliere pachtovereenkomst liep die een hoeve, in het bijzonder een melkveebedrijf, betrof. Daarmee heeft ASR voldoende gesteld. [pachter] betwist vervolgens niet dat er sprake is geweest van hoevepacht gedurende een periode van meer dan 12 jaar, maar volgens [pachter] betekent dat nog niet dat hij fosfaatrechten aan ASR moet overdragen. Onder verwijzing naar de rechtsoverwegingen 3.15 en 3.16 van het tussenarrest heeft hij betwist dat de bedrijfsgebouwen specifiek waren ingericht voor de melkveehouderij. Hij heeft aangevoerd dat het melkvee was ondergebracht in een dicht gemaakte kapschuur. Bij de verkoop destijds van de hoeve aan ASR zijn de stalinrichting en de melkinstallatie buiten de koop gehouden. [pachter] betwist dus niet dat een hoeve is verpacht, maar wel dat de aan hem verpachte hoeve meebrengt dat ASR recht heeft op overdracht van zijn fosfaatrechten.
Wat is bij aanvang van de pacht in gebruik gegeven?
2.3
Onder 3.15 van het tussenarrest heeft het hof geoordeeld:
“Als sprake is van hoevepacht waarbij een melkveebedrijf aan de pachter in gebruik is verstrekt, is in beginsel steeds sprake van overwegend belang. In deze zaak gaat het om een dergelijke hoevepacht.”Het hof heeft dus al geoordeeld dat ASR aan [pachter] een melkveebedrijf heeft verpacht en dat (in beginsel) is voldaan aan het vereiste van overwegend belang. Dit is een bindende eindbeslissing. Het hof mag van zijn eigen beslissingen niet zomaar terugkomen. Dat kan alleen als het hof een juridische of feitelijke fout heeft gemaakt bij zijn oordeel. Dan mag het hof terugkomen op zijn beslissing om te voorkomen dat hij op een ondeugdelijke grondslag een einduitspraak zou doen.
2.4
Het hof heeft geen juridische of feitelijke fout gemaakt bij zijn oordeel. ASR heeft het melkveebedrijf met de grond van de vader van [pachter] gekocht. Met de grond hing destijds het melkquotum samen, zodat dat ook is overgedragen. Het gekochte (woning, bedrijfsgebouwen, land en melkquotum) is vervolgens aan de vader van [pachter] verpacht. Verpacht is dus een melkveebedrijf. Vóór de koop – en dus voor de verpachting – had de vader van [pachter] de kapschuur al geschikt gemaakt voor de melkveehouderij door zowel het gebouw aan te passen als de inrichting ervan. Niet relevant is dat de stalinrichting buiten de koop is gehouden. De koopsom zal daarop afgestemd zijn geweest. De stalinrichting bestond uit (op termijn te vervangen) onderdelen als voerhekken en ligboxafscheidingen en een melkinrichting. Ook al is de stalinrichting dus buiten de koop gehouden, ASR heeft nog steeds een hoeve verpacht die geschikt is voor de uitoefening van een melkveebedrijf (en daarmee een melkveebedrijf aan [pachter] in gebruik verstrekt). [pachter] had bovendien al voor het tussenarrest aangevoerd dat ASR wel de grond en de gebouwen maar niet de stalinrichting had gekocht. Het hof heeft daar onder 3.15 rekening mee gehouden. In zijn akte heeft [pachter] hieraan niets toegevoegd dat tot een andere conclusie zou moeten leiden.
2.5
De voorgeschiedenis van de verpachting aan [pachter] brengt geen wijziging in het uitgangspunt van het hof onder 3.15. Er is verder geen aanleiding om te oordelen dat de hoeve niet van overwegend belang is geweest voor het bedrijf van [pachter] . Het hof houdt dus vast aan zijn oordeel onder 3.15.
Onderhandelingen over een nieuwe stal
2.6
[pachter] stelt zich verder op het standpunt dat de beëindiging van de pachtovereenkomst te wijten is aan ASR en dat ASR daarom geen recht heeft op zijn fosfaatrechten. [pachter] voert aan dat ASR lange tijd niets van zich heeft laten horen en zich in de onderhandelingen over de nieuwbouw van de melkveestal onredelijk heeft opgesteld.
2.7
Het hof constateert op basis van wat partijen hebben aangevoerd dat de vorige rentmeester van ASR zich niet vaak heeft laten zien. Dat heeft gesprekken over eventuele investeringen mogelijk belemmerd. Anderzijds heeft [pachter] niet concreet gesteld of onderbouwd dat hij in de periode vóór 2013 vaker in gesprek met ASR had willen gaan over renovatie of nieuwbouw. Hij heeft slechts een brief van 10 januari 2002 overgelegd waarin hij zich verzet tegen de pachtprijsverhoging met ingang van 31 oktober 2001. Hij maakt in de brief melding van de slechte staat van de schuur. Vanaf 2013 is er tussen de nieuwe rentmeester van ASR en [pachter] regelmatig overleg geweest over de aankoop van de bedrijfsgebouwen door [pachter] , dan wel nieuwbouw van een melkveestal binnen de pachtrelatie. ASR heeft haar inspanningen en kosten tot aan het verkrijgen van een omgevingsvergunning gedetailleerd en met stukken toegelicht. [pachter] heeft dat niet weersproken. Partijen zijn vervolgens op enig moment gaan onderhandelen over beëindiging van de pachtovereenkomst en hebben daarover overeenstemming bereikt. Het hof ziet in de gang van zaken geen onwil, onredelijkheid of dwang van ASR waardoor zij haar aanspraak op fosfaatrechten kwijt zou moeten raken.
Verkoop van bedrijfsgebouwen en deel van de grond bij einde pacht
2.8
Bij het einde van de pacht diende het volledige melkveebedrijf ter beschikking te worden gesteld aan ASR. [pachter] was op basis van de voorwaarden uit het tussenarrest op dat moment gehouden zijn met de verpachte hoeve samenhangende fosfaatrechten mee over te dragen. [pachter] had geen (andere) grond of gebouwen in eigendom of gebruik, zodat hij al zijn rechten (2.365 kg) had moeten overdragen.
2.9
Omdat partijen een koopovereenkomst voor de gebouwen en een deel van de grond hebben gesloten, zijn de gebouwen en een deel van de grond bij het einde van de pacht feitelijk niet aan ASR opgeleverd. Die keuze van partijen doet niet af aan de verplichting van [pachter] tot overdracht van al zijn fosfaatrechten bij het einde van de pacht. Het ijkpunt blijft namelijk het einde van de pachtovereenkomst. Wat ASR vervolgens doet - een deel doorverkopen aan de oorspronkelijke pachter, zoals in dit geval, of het geheel opnieuw in pacht uitgeven - doet er niet toe. Net zo min of ASR nadien de fosfaatrechten mee overdraagt aan een koper of nieuwe pachter. Dat is een kwestie van onderhandeling tussen ASR en de koper of de nieuwe pachter.
Overige feiten en omstandigheden
2.1
Tijdens de looptijd van de pachtovereenkomst heeft ASR geïnvesteerd in de woning en (met [pachter] ) in de mestopslag. [pachter] heeft geïnvesteerd in de inrichting van de stal. In 2007 heeft hij verder 20.000 kg melkquotum aangekocht. Deze investeringen over en weer acht het hof passend bij de pachtovereenkomst tussen partijen (Fries model) en het melkveebedrijf. Ze zijn niet uitzonderlijk en brengen in elk geval niet mee dat anders gedacht moet worden over de overdracht van de fosfaatrechten of de hoogte van de vergoedingsplicht.
Conclusie
2.11
ASR heeft gesteld dat zij op basis van de aanvullende werking van redelijkheid en billijkheid (artikel 6:248 lid 1 BW) recht heeft op overdracht van de fosfaatrechten van [pachter] . Het hof oordeelt dat aan de voorwaarden daarvoor is voldaan. De door [pachter] aangevoerde feiten en omstandigheden zijn op zichzelf en bij elkaar genomen niet voldoende om daarvan af te wijken. [pachter] was bij het einde van de pacht dus verplicht zijn fosfaatrechten aan ASR over te dragen.
2.12
[pachter] heeft een groot deel van de fosfaatrechten voor het einde van de pachtovereenkomst al verkocht. Er bestond toen onduidelijkheid over de verplichting tot overdracht. Voor het geval [pachter] verplicht zou blijken te zijn om zijn fosfaatrechten over te dragen, hebben partijen vóór deze procedure een afspraak gemaakt. [pachter] hoefde zijn fosfaatrechten niet over te dragen, maar moest de helft van de waarde ervan aan ASR vergoeden. De prijs per kilogram hebben partijen bepaald op € 180. Daarom ook heeft ASR een verklaring voor recht gevorderd dat [pachter] gehouden is om zijn fosfaatrechten over te dragen en vordert zij de betaling door [pachter] van de helft van de waarde ervan minus de korting van 10%. Het hof zal die vordering toewijzen.
2.13
In zijn aantekeningen (onder 1) bij de zitting heeft mr. Nijman gemeld dat er sprake is van een (mogelijke) intrekking van de toekenning van fosfaatrechten bij houders van vleesvee en stoppers. [pachter] heeft in 2017 gebruik gemaakt van de stoppersregeling. Mr. Nijman heeft verzocht aan de toewijzing van de vordering van ASR de voorwaarde te koppelen dat [pachter] alleen hoeft te betalen als de toekenning van de fosfaatrechten aan [pachter] in stand blijft. ASR heeft hiertegen geen bezwaar gemaakt. Het hof zal de vordering onder die voorwaarde toewijzen.
2.14
De voorwaarde waaronder de vordering van [pachter] is ingesteld, is niet vervuld. Het hof hoeft daarover dan ook geen oordeel te geven.
Slotsom
2.15
Het hof zal de vordering van ASR toewijzen onder de voorwaarde die [pachter] heeft voorgesteld. Het hof zal termijnen bepalen voor de betaling en eventuele terugbetaling.
2.16
Als de in het ongelijk te stellen partij zal het hof [pachter] in de kosten veroordelen. De kosten aan de zijde van ASR zullen worden vastgesteld op € 726 aan griffierechten en op
€ 3.759 (3,5 punten x tarief II) aan salaris advocaat, dus totaal € 4.485.

3.De beslissing

Het hof, recht doende:
verklaart voor recht dat ASR aanspraak heeft op overdracht van de aan [pachter] toegekende fosfaatrechten van 2.365 kg tegenover de verplichting van ASR tot vergoeding van de helft van de waarde;
veroordeelt [pachter] om binnen één maand na vandaag aan ASR te betalen een vergoeding van (2.365 × € 180 minus 10%) € 191.565, waarbij ASR het bedrag binnen één maand moet terugbetalen nadat duidelijk is geworden dat de toekenning van fosfaatrechten is ingetrokken;
veroordeelt [pachter] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van ASR vastgesteld op € 4.485;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. Th.C.M. Willemse, H.L. Wattel, B.J.H. Hofstee en de deskundige leden mr. ing. H.J. Vinke en ir. J.H. Jurrius, en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 24 september 2019.