ECLI:NL:GHARL:2019:7584

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
17 september 2019
Publicatiedatum
18 september 2019
Zaaknummer
18/01059
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de bron van inkomen van een eenmanszaak met betrekking tot activiteiten in onderwijs en cultuur

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 17 september 2019 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende, die in beroep was gekomen tegen een uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland. De zaak betreft de vraag of de activiteiten van belanghebbende, die een eenmanszaak had opgericht na zijn vervroegd pensioen, kunnen worden aangemerkt als een bron van inkomen. Belanghebbende had een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen ontvangen van de Inspecteur, die de aangifte van belanghebbende had gecorrigeerd. De Inspecteur stelde dat er geen objectieve voordeelsverwachting was, wat leidde tot de correctie van het aangegeven verlies uit onderneming.

Het Hof heeft vastgesteld dat de activiteiten van belanghebbende, die onder andere bestonden uit het geven van lezingen, workshops en het maken van educatieve materialen, niet voldeden aan de voorwaarden voor een bron van inkomen. De beoordeling van de objectieve voordeelsverwachting is gebaseerd op de feiten en omstandigheden van het jaar 2014, waarin belanghebbende een aanzienlijk verlies had geleden. Het Hof oordeelde dat de aard van de activiteiten en de gemaakte kosten onvoldoende houvast boden voor de verwachting dat er in de toekomst positieve resultaten zouden worden behaald. De enkele ontvangst van een subsidie in 2017 was niet voldoende om een bestendige opgaande lijn in de resultaten aan te tonen.

Uiteindelijk heeft het Hof het hoger beroep ongegrond verklaard, wat betekent dat de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd. Er werd geen proceskostenvergoeding of griffierecht toegewezen, aangezien het Hof de uitspraak van de Inspecteur steunde en belanghebbende niet als ondernemer voor de inkomstenbelasting kon worden aangemerkt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
nummer 18/01059
uitspraakdatum:
17 september 2019
Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 2 oktober 2018, nummer LEE 18/1111, in het geding tussen belanghebbende en
de
inspecteurvan
de Belastingdienst/Kantoor Groningen(hierna: de Inspecteur)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De Inspecteur heeft voor het jaar 2014 met dagtekening 28 september 2017 aan belanghebbende een aanslag opgelegd in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 58.142. Tevens heeft de Inspecteur bij beschikking belastingrente voor het bedrag van € 1.245 in rekening gebracht.
1.2.
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de Inspecteur bij in één geschrift vervatte uitspraken de aanslag en de beschikking gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 juli 2019. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.Vaststaande feiten

2.1.
Belanghebbende was vanaf 1971 tot en met medio 2012 in loondienst werkzaam bij [A] als docent [---] en [---] .
2.2.
In die functie was belanghebbende initiatiefnemer en vanaf 2006 tot en met 2012 projectleider van het Europese project [B] . Dit project behelsde burgerschap en identiteit in Europa en de Arabische wereld. In 2012 is de subsidiëring van dit project stopgezet en is het project door [A] beëindigd. In 2012 is belanghebbende met vervroegd pensioen gegaan.
2.3.
Op 1 maart 2012 heeft belanghebbende zich ingeschreven bij de Kamer van Koophandel als eenmanszaak met de handelsnaam [B] , waarin belanghebbende het project zelfstandig is gaan voortzetten. Daarbij zijn de activiteiten als volgt omschreven: “studiebegeleiding, vorming van onderwijs, het geven van presentaties en workshops”.
2.4.
Belanghebbende heeft ter ondersteuning van zijn activiteiten een film gemaakt en een boek en een roman geschreven. Tevens heeft hij een app ontwikkeld.
2.5.
In 2017 heeft belanghebbende een subsidie ontvangen van € 10.000, welke is meegenomen in de omzet en het resultaat van 2017 (zie 2.6).
2.6.
De resultaten (vóór ondernemersaftrek) en de omzetten van de eenmanszaak [B] zijn in de periode 2012 tot en met 2017 als volgt geweest:
Jaar
Resultaat
omzet
2012
-/- € 20.088
€ 4.719
2013
-/- € 57.476
-
2014
-/- € 25.042
-
2015
-/- € 20.802
-
2016
€ 733
€ 9.305
2017
€ 11.888
€ 22.099
2.7.
Ter zitting heeft belanghebbende verklaard dat vanaf 2018 door persoonlijke omstandigheden, anders dan eerder geprognosticeerd, nauwelijks omzet en resultaat te verwachten zullen zijn.
2.8.
Belanghebbende heeft in zijn aangifte in de IB/PVV voor 2014 opgave gedaan van winst uit onderneming ten bedrage van -/- € 25.042 (vóór ondernemersaftrek). Daarnaast heeft belanghebbende inkomsten uit vroegere arbeid aangegeven van € 65.913, resultaat uit overige werkzaamheden van € 738 en inkomsten uit eigen woning van -/- € 8.509. Hij heeft aangifte gedaan naar een verzamelinkomen van € 28.519.
2.9.
De Inspecteur is bij het vaststellen van de aanslag IB/PVV 2014 als volgt van de aangifte afgeweken:
Jaar 2014 IB/PVV
Aangegeven verzamelinkomen
€ 28.519
Bij: correctie winst uit onderneming
€ 25.042
Bij: correctie zelfstandigenaftrek
€ 7.280
Bij: correctie startersaftrek
€ 2.133
Af: correctie MKB-winstvrijstelling
-/- € 4.822
Gecorrigeerd verzamelinkomen
€ 58.412

3.Geschil

In geschil is de vraag of de activiteiten in [B] aan te merken zijn als een bron van inkomen, zodat het daarmee behaalde negatieve resultaat als verlies uit onderneming in aanmerking kan worden genomen en de Inspecteur met de aanslag in de IB/PVV voor 2014 ten onrechte is afgeweken van de aangifte.

4.Beoordeling van het geschil

Bron van inkomen
4.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat een voordeel slechts inkomen kan zijn indien er een bepaalde bron aan ten grondslag ligt. Partijen houdt enkel verdeeld of de activiteiten van “ [B] ” een dergelijke bron vormen.
4.2.
Bij de beoordeling van de bronvraag gelden als algemeen uitgangspunt de volgende drie voorwaarden: (i) deelname aan het economische verkeer, (ii) het (subjectieve) oogmerk om voordeel te behalen, en (iii) de (objectieve) verwachting dat het voordeel redelijkerwijs kan worden behaald. Tussen partijen is enkel in geschil is of sprake is van een objectieve voordeelsverwachting.
4.3.
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad (HR 14 oktober 2005, nr.40.224, ECLI:NL:HR:2005:AR6821) dient in het kader van de objectieve voordeelsverwachting te worden onderzocht of de activiteiten van belanghebbende voorzienbaar blijvend verlieslatend zijn dan wel of daarvan redelijkerwijs kan worden verwacht dat zij belanghebbende, zij het in de toekomst, positieve zuivere opbrengsten zullen opleveren.
4.4.
De vraag of in een bepaald jaar sprake is van een objectieve voordeelsverwachting moet in beginsel worden beantwoord op basis van feiten en omstandigheden van dat jaar. Feiten en omstandigheden van andere jaren kunnen echter licht werpen op het antwoord op de vraag of in het betreffende jaar sprake is van een objectieve voordeelsverwachting en mogen daarom mede in aanmerking worden genomen (HR 24 juni 2011, nr. 10/01299, ECLI:NL:HR:2011:BP5707).
4.5.
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat sprake is van een objectieve voordeelsverwachting. Hij wijst er - samengevat - op dat de aard van de onderneming met zich brengt dat een lange aanlooptijd nodig is voordat positieve resultaten worden behaald maar dat zijn plan door een aantal mensen als kansrijke onderneming wordt gezien. Dat de activiteiten nog niet tot positieve resultaten hebben geleid, komt door persoonlijke omstandigheden van belanghebbende in 2018.
4.6.
Naar het oordeel van het Hof is in het jaar 2014 met betrekking tot belanghebbendes activiteiten geen sprake van een objectieve voordeelsverwachting. De aard van belanghebbendes activiteiten, welke vooral bestaan uit een (meeromvattend) plan waarmee door middel van boeken, films, apps, lezingen en workshops inkomsten zullen worden gegenereerd, maakt niet dat een objectieve winstverwachting reeds in 2014 aannemelijk moet worden geacht. De geplande activiteiten boden in 2014 nog onvoldoende houvast om, mede gezien de omvang van de gemaakte kosten, te oordelen dat daarmee in de verwachting lag dat omzetten behaald zouden kunnen worden die de gemaakte kosten zouden kunnen overtreffen. De stellingen daaromtrent van belanghebbende, die er in wezen op neerkomen dat mensen rondom belanghebbende zijn plan positief waarderen en voorspellen dat het levensvatbaar is als onderneming, acht het Hof onvoldoende om een bron van inkomen aannemelijk te achten. Het feit dat belanghebbende in 2017 een eenmalige subsidie ontving, maakt niet dat sprake is van een bestendige opgaande lijn in de resultaten.
4.7.
Dit betekent dat het gelijk aan de Inspecteur is. Er is geen sprake van een bron van inkomen en belanghebbende kan niet als ondernemer voor de inkomstenbelasting worden aangemerkt. De Inspecteur heeft terecht het door belanghebbende aangegeven verlies uit onderneming en de ondernemersaftrek gecorrigeerd.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5.Griffierecht en proceskosten

Nu het Hof het hoger beroep ongegrond verklaart, is er geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding noch voor vergoeding van het griffierecht.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Polak, voorzitter, mr. J.W. baron van Knobelsdorff en mr. G.B.A. Brummer, in tegenwoordigheid van mr. K. de Jong-Braaksma als griffier.
De beslissing is op
17 september 2019in het openbaar uitgesproken. In afwezigheid van de voorzitter is de uitspraak ondertekend door mr. Van Knobelsdorff.
De griffier,
(K. de Jong-Braaksma) (J.W. van Knobelsdorff)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 18 september 2019
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH DEN HAAG.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.