In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 17 september 2019 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende, die in beroep was gekomen tegen een uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland. De zaak betreft de vraag of de activiteiten van belanghebbende, die een eenmanszaak had opgericht na zijn vervroegd pensioen, kunnen worden aangemerkt als een bron van inkomen. Belanghebbende had een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen ontvangen van de Inspecteur, die de aangifte van belanghebbende had gecorrigeerd. De Inspecteur stelde dat er geen objectieve voordeelsverwachting was, wat leidde tot de correctie van het aangegeven verlies uit onderneming.
Het Hof heeft vastgesteld dat de activiteiten van belanghebbende, die onder andere bestonden uit het geven van lezingen, workshops en het maken van educatieve materialen, niet voldeden aan de voorwaarden voor een bron van inkomen. De beoordeling van de objectieve voordeelsverwachting is gebaseerd op de feiten en omstandigheden van het jaar 2014, waarin belanghebbende een aanzienlijk verlies had geleden. Het Hof oordeelde dat de aard van de activiteiten en de gemaakte kosten onvoldoende houvast boden voor de verwachting dat er in de toekomst positieve resultaten zouden worden behaald. De enkele ontvangst van een subsidie in 2017 was niet voldoende om een bestendige opgaande lijn in de resultaten aan te tonen.
Uiteindelijk heeft het Hof het hoger beroep ongegrond verklaard, wat betekent dat de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd. Er werd geen proceskostenvergoeding of griffierecht toegewezen, aangezien het Hof de uitspraak van de Inspecteur steunde en belanghebbende niet als ondernemer voor de inkomstenbelasting kon worden aangemerkt.