Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.Mr. [de advocaat] ,
Stichting Derdengelden [de stichting] ,
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen een vonnis van de rechtbank Midden-Nederland, waarin zijn vordering tot schadevergoeding werd afgewezen. De zaak betreft een geldbedrag van € 99.951 dat in 2008 door de politie in beslag is genomen bij de broer van [appellant]. In een eerdere strafzaak heeft het hof 's-Hertogenbosch bepaald dat het geld aan [appellant] moest worden teruggegeven. Echter, de advocaat van [appellant], [de advocaat], heeft verzuimd het geld aan hem uit te betalen en in plaats daarvan het bedrag doorgestort naar de broer van [appellant].
[Appellant] stelt dat [de advocaat] een beroepsfout heeft gemaakt en dat zowel [de advocaat] als de Stichting Derdengelden onrechtmatig hebben gehandeld door het geld niet aan hem, maar aan zijn broer door te betalen. De rechtbank heeft de vordering van [appellant] afgewezen, waarop hij in hoger beroep is gegaan. Het hof heeft de feiten en de procedure opnieuw beoordeeld en geconcludeerd dat [appellant] onvoldoende bewijs heeft geleverd voor zijn recht op het geld.
Het hof oordeelt dat, omdat [appellant] niet kan aantonen dat hij recht had op het geld, hij ook geen schade heeft geleden door de doorbetaling aan zijn broer. Hierdoor faalt het hoger beroep en wordt het vonnis van de rechtbank bekrachtigd. [Appellant] wordt veroordeeld in de kosten van het hoger beroep, die aan de zijde van [de advocaat] en de Stichting zijn vastgesteld op € 1.978 voor griffierecht en € 3.161 voor salaris van de advocaat. Het arrest is uitgesproken op 17 september 2019.