ECLI:NL:GHARL:2019:7536

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
16 september 2019
Publicatiedatum
16 september 2019
Zaaknummer
200.263.419
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling voor appellant na afwijzing door rechtbank

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 16 september 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling voor de appellant, die eerder door de rechtbank Gelderland was afgewezen. De rechtbank had geoordeeld dat de appellant niet voldeed aan de voorwaarden van artikel 288 lid 1, aanhef en onder c van de Faillissementswet, omdat hij niet openhartig was over zijn strafrechtelijke verleden en er twijfels bestonden over zijn informatieverplichting. De appellant, die een aanzienlijke schuldenlast had van € 93.333,98, had in het verleden te maken gehad met diverse tegenslagen, waaronder arbeidsongeschiktheid en een echtscheiding. Hij volgde een re-integratietraject en stond onder behandeling voor psychische klachten.

Tijdens de mondelinge behandeling op 9 september 2019 heeft de appellant zijn situatie toegelicht en aangetoond dat hij stappen had ondernomen om zijn leven weer op de rails te krijgen. Het hof oordeelde dat de appellant voldoende aannemelijk had gemaakt dat hij in staat zou zijn om te voldoen aan de verplichtingen die voortvloeien uit de schuldsaneringsregeling. Het hof heeft daarbij meegewogen dat de grootste schuld al langer dan vijf jaar bestond en dat de appellant geen nieuwe schulden had laten ontstaan ondanks zijn moeilijke omstandigheden.

Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en de wettelijke schuldsaneringsregeling van toepassing verklaard op de appellant, met de nadruk op het belang van het naleven van de verplichtingen die uit deze regeling voortvloeien. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor de appellant om zich in te spannen voor het verkrijgen van inkomsten en het onderhouden van contact met de bewindvoerder.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof: 200.263.419
(rekestnummer rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen: C/05/354009)

arrest van 16 september 2019

in de zaak van:
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna: [appellant] ,
advocaat: mr. R. de Lange.

1.Het geding in eerste aanleg

Bij vonnis van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 22 juli 2019 is het verzoek van [appellant] tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling afgewezen.
Het hof verwijst naar dat vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Bij ter griffie van het hof op 29 juli 2019 ingekomen verzoekschrift is [appellant] in hoger beroep gekomen van het vonnis van 22 juli 2019. [appellant] verzoekt het hof om de schuldsaneringsregeling op hem van toepassing te verklaren.
2.2
Het hof heeft kennisgenomen van het verzoekschrift met bijlagen.
2.3
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 9 september 2019. [appellant] is verschenen in persoon, bijgestaan door mr. De Lange.

3.De motivering van de beslissing in hoger beroep

3.1
[appellant] , geboren op [geboortedatum] , is gehuwd geweest. Op [datum echtscheiding] is de echtscheiding uitgesproken. Uit het huwelijk zijn drie kinderen geboren die bij de ex- echtgenote van [appellant] wonen. [appellant] heeft op regelmatige basis omgang met zijn kinderen.
was in 2017 voor het laatst in loondienst ( [naam bedrijf] ). Na een ongeval op het werk werd zijn (aflopende) contract niet verlengd. Daarna heeft hij een daklozenuitkering van de gemeente Amsterdam ontvangen. [appellant] ontvangt thans een uitkering ingevolge de Participatiewet. Van de gemeente heeft hij ontheffing van de sollicitatieverplichting gekregen. [appellant] volgt een re-integratietraject voor uitkeringsgerechtigden met een afstand tot de arbeidsmarkt.
Sinds 2 april 2019 maakt [appellant] gebruik van budgetbeheer. Voor zijn psychische/depressieve klachten staat hij onder behandeling van GGNet, waarbij hij wekelijks één gesprek heeft.
De totale schuldenlast van [appellant] bedraagt € 93.333,98 en bestaat uit een resthypotheekschuld aan Bank of Scotland van € 89.697,98 (ontstaan op 7 november 2009) en een schuld aan de belastingdienst van € 3.636,00 (kindertoeslag/kindgebonden budget 2018).
3.2
Uit het tot de gedingstukken in hoger beroep behorend uittreksel Justitiële Documentatie van 15 juli 2019 is onder andere gebleken dat [appellant] :
- op [datum uitspraak] door de rechtbank Noord-Holland is veroordeeld tot een gevangenisstraf van veertien maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, voor medeplegen witwassen, pleegdatum [datum] , en
- in [jaartal] door een [buitenlandse] rechter is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden voor handel in verdovende middelen.
3.3
De rechtbank heeft het verzoek van [appellant] tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling afgewezen, omdat [appellant] niet heeft voldaan aan het bepaalde in artikel 288 lid 1, aanhef en onder c van de Faillissementswet. Aan deze beslissing heeft de rechtbank het volgende ten grondslag gelegd.
Ter zitting kon geen goed gesprek met [appellant] worden gevoerd, omdat [appellant] erg warrig was in zijn verklaringen. Daarnaast heeft [appellant] niet open en eerlijk verklaard over zijn strafrechtelijke verleden, ook desgevraagd niet. [appellant] heeft ter zitting niets verklaard over zijn veroordeling door een [buitenlandse] strafrechter, enkel dat hij in de periode waarin de resthypotheekschuld is ontstaan naar [naam land] was vertrokken. Hierdoor bestaat bij de rechtbank gegronde vrees dat [appellant] met name zijn informatieverplichting niet naar behoren zal nakomen, indien hij tot de schuldsaneringsregeling zou worden toegelaten.
3.4
Het hof oordeelt als volgt. De grootste schuld (aan Bank of Scotland) is ontstaan langer dan vijf jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift van [appellant] tot toelating tot de schuldsaneringsregeling bij de rechtbank is ingediend. De goede trouw van deze schuld ligt dan ook niet ter beoordeling van het hof voor.
Voor het ontstaan van de andere schuld (aan de belastingdienst) heeft [appellant] ter zitting in hoger beroep een verklaring gegeven. Het betreft toeslagen met betrekking tot de kinderen die op zijn naam zijn aangevraagd en die hij aan zijn ex-vrouw heeft overgemaakt in verband met de verzorging van de kinderen. Inmiddels is de scheiding rond en zijn deze toeslagen door de ex-vrouw zelf aangevraagd. Ook deze schuld staat niet aan de toelating van [appellant] tot de schuldsaneringsregeling in de weg.
3.5
Anders dan de rechtbank acht het hof wel voldoende aannemelijk geworden dat [appellant] zal kunnen voldoen aan de uit de wettelijke schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen. Ter zitting in hoger beroep heeft [appellant] de vele door het hof aan hem gestelde vragen in afdoende mate beantwoord. Voldoende is komen vast te staan dat [appellant] gedurende een bestendige periode afstand heeft genomen van het verleden. Ondanks de tegenslagen die hij in de afgelopen jaren heeft gehad, zoals arbeidsongeschiktheid, verlies van baan, dakloosheid, echtscheiding en depressiviteit, heeft [appellant] op de belangrijke terreinen van zijn leven hulp ingeroepen en aanvaard. [appellant] heeft budgetbeheer, hij staat onder behandeling van GGNet en hij kan een beroep doen op een (schuldhulp)maatje uit zijn buurt. Voor [appellant] spreekt ook dat hij in het verleden en meer recent, ondanks zijn zware leefomstandigheden, geen nieuwe schulden heeft laten ontstaan. Onder deze omstandigheden heeft het hof er voldoende vertrouwen in dat [appellant] aan zijn verplichtingen uit de wettelijke schuldsanerings-regeling zal kunnen voldoen, zodat hij thans tot die regeling kan worden toegelaten.
3.6
Het hof wijst [appellant] er met nadruk op dat het succesvol doorlopen van het wettelijk schuldsaneringstraject vooral zal afhangen van zijn bereidheid om zich te houden aan alle uit die regeling voortvloeiende verplichtingen. Daartoe behoren onder meer de verplichting de bewindvoerder gevraagd en ongevraagd op de hoogte te stellen van alle voor een goed verloop van de schuldsaneringsregeling relevante omstandigheden en de verplichting om zich in te spannen zoveel mogelijk inkomsten voor de saneringsboedel te verwerven. Behoudens een door de rechter-commissaris te verlenen ontheffing van deze verplichting, houdt dat voor [appellant] in dat hij moet streven naar het verkrijgen van fulltime werk (ten minste 36 uur per week) en dat hij hiervoor voldoende sollicitatie-inspanningen zal moeten leveren zolang hij (nog) niet fulltime werkt.
3.7
Het hoger beroep slaagt. Het hof zal beslissen als hierna te melden.
4. De beslissing
Het hof, recht doende in hoger beroep:
vernietigt het vonnis van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 22 juli 2019 en, opnieuw recht doende:
verklaart de wettelijke schuldsaneringsregeling van toepassing ten aanzien van [appellant] .
Dit arrest is gewezen door mrs. J.H. Steverink, L.M. Croes en D.M.I. de Waele, en is op
16 september 2019 in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.