Uitspraak
[appellant],
1.[geïntimeerde1] ,
[geïntimeerde1],
SMC,
[geïntimeerden] c.s.,
1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
2.De vaststaande feiten
€ 326,95. [appellant] heeft deze factuur niet voldaan. SMC heeft aan [appellant] contributie over drie kwartalen van 2014 (€ 1.089,-) en over 2015 (€ 1.452,-) in rekening gebracht, en daarnaast een bedrag van € 473,41 in verband met door [appellant] niet teruggebrachte zaken. [appellant] heeft de daarop ziende facturen niet voldaan.
3.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
€ 326,95 te betalen, te vermeerderen met rente en kosten.
€ 326,95, vermeerderd met wettelijke rente. De kantonrechter heeft [appellant] veroordeeld in de kosten van de procedure in conventie en in reconventie (€ 525,-). Het meer of anders gevorderde is afgewezen.
4.De motivering van de beslissing in hoger beroep
grief 3tegen die toewijzing niet gehandhaafd. SMC heeft op haar beurt de vordering tot betaling van een bedrag van € 473,41, welke vordering door de kantonrechter was toegewezen, ingetrokken en niet langer aanspraak gemaakt op betaling van dat bedrag door [appellant] .
“de Ondernemer het in lid 2 van dit artikel bedoelde bedrag zal ontvangen zodra dit door de Opdrachtgever aan de Coöperatie is voldaan, met inachtneming van een betalingstermijn van 3 werkdagen na ontvangst door de Coöperatie. De resterende 15% blijft ten behoeve van kostendekking en winstuitkeringen beschikbaar voor de Coöperatie en wordt wanneer dit mogelijk is (…) uitgekeerd.”
welde overeengekomen gang van zaken met betrekking tot de facturering was. Dat tussen SMC en haar leden de in artikel 9 lid 4 neergelegde regel gold, blijkt ook uit de notulen van de vergadering van 13 mei 2014: op bladzijde twee daarvan is immers opgenomen dat is besproken dat “
3 dagen nadat de coöperatie betaald heeft gekregen van de opdrachtgever betaald de coöperatie de facturen aan de leden uit (…). Dat sluit naadloos aan bij hetgeen in artikel 9 lid 4 van de raamovereenkomst is bepaald.
grief 4gesteld dat de contributie met terugwerkende kracht tot 1 januari 2015 is teruggebracht tot € 10,- per maand: in een bestuursvergadering van 14 maart zou dat besloten zijn. SMC heeft deze stelling betwist.
grief 4wordt niet het uitgangspunt bestreden dat de contributie in een algemene ledenvergadering moet worden vastgesteld (vgl. artikel 8 van de akte van oprichting van SMC). Voor de stelling dat de bestuursvergadering van 14 maart 2015 als een zodanige vergadering moet worden beschouwd en dat het daarin aan de orde zijnde voorstel om de contributie te verlagen is besproken en is aangenomen, ontbreekt echter een deugdelijke onderbouwing met feiten en omstandigheden en een op bewijs daarvan toegespitst, concreet bewijsaanbod. Dat geldt ook voor het vermoeden van [appellant] dat SMC aan andere leden dan [appellant] de lagere contributie in rekening zou hebben gebracht en dat het daarom naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is, zo begrijpt het hof, is dat hij wel het volle pond moet betalen. De grief faalt.
5.De beslissing
uitsluitendbewijs door bewijsstukken wenst te leveren, hij die stukken op de roldatum 26 februari 2019 in het geding dient te brengen;
beidepartijen, van hun advocaten en van de getuigen zal opgeven op de
roldatum