De kantonrechter heeft over de, subsidiaire, stelling van [appellant] dat [geïntimeerde] jegens hem onrechtmatig heeft gehandeld het volgende overwogen:
“Subsidiair heeft [appellant] zich op het standpunt gesteld dat [geïntimeerde] onrechtmatig jegens hem
zou hebben gehandeld. Het door [appellant] in dit kader gedane beroep op het arrest van de Hoge
in dat arrest uitgemaakt dat als er sprake is van een contractuele verhouding die een schakel
is in een reeks, waarin de belangen van derden zijn verbonden, er onder omstandigheden
sprake kan zijn van een onrechtmatig handelen jegens de derde als wordt tekortgeschoten in
de nakoming van de contractuele verhouding. Van die situatie is evenwel geen sprake.
[geïntimeerde] heeft ter invulling van de gestelde maatstaf niets gesteld. Het enkele feit dat
[C] tekortschoot, of dat het ondeugdelijke werk feitelijk is gedaan door [geïntimeerde] ,
zoals [appellant] heeft gesteld, is daarvoor onvoldoende.
[appellant] heeft onvoldoende gemotiveerd gesteld wat de onrechtmatige gedraging van [geïntimeerde]
jegens [appellant] inhoudt. Ook heeft hij niet gesteld of er sprake is van strijd met de wet, een
doen of nalaten in strijd met een wettelijke plicht of hetgeen volgens ongeschreven recht in
het maatschappelijk verkeert betaamt. Door zijn standpunt onvoldoende te onderbouwen,
heeft [appellant] niet aan zijn stelplicht voldaan en zal de rechtbank geen nader bewijs opdragen.”