ECLI:NL:GHARL:2019:7310

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
9 september 2019
Publicatiedatum
9 september 2019
Zaaknummer
200.262.990
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling en beoordeling van alcoholafhankelijkheid

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 9 september 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling voor de appellant, die in financiële problemen verkeerde na het beëindigen van zijn relatie. De rechtbank Overijssel had eerder, op 9 juli 2019, het verzoek van de appellant tot schuldsanering afgewezen, omdat hij niet voldoende had aangetoond dat hij de verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling zou kunnen nakomen. De rechtbank had twijfels over de mentale gezondheid van de appellant, met name over mogelijke alcoholafhankelijkheid, en eiste een recente verklaring van een hulpverlenende instantie.

In hoger beroep heeft de appellant, bijgestaan door zijn advocaat mr. F. Hoff, het hof verzocht het eerdere vonnis te vernietigen en zijn verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling toe te wijzen. Tijdens de mondelinge behandeling op 2 september 2019 heeft de beschermingsbewindvoerder verklaard dat de appellant goed samenwerkt en geen nieuwe schulden heeft gemaakt. Het hof heeft vastgesteld dat de appellant zijn leven weer op orde probeert te krijgen en dat hij openstaat voor hulp. De verklaring van de ambulant begeleidster bevestigde dat er geen recente alcoholafhankelijkheid is.

Het hof oordeelde dat de appellant voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij aan de verplichtingen van de schuldsaneringsregeling kan voldoen. Het hof vernietigde het vonnis van de rechtbank en verklaarde de wettelijke schuldsaneringsregeling van toepassing op de appellant. Deze uitspraak benadrukt het belang van de samenwerking met hulpverleners en de positieve ontwikkeling van de appellant in zijn financiële situatie.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof: 200.262.990
(zaaknummer rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo: 233019 FT RK 19/488)
arrest van 9 september 2019
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna: [appellant] ,
advocaat: mr. F. Hoff.

1.Het geding in eerste aanleg

Bij vonnis van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, van 9 juli 2019 (hierna: het bestreden vonnis) is het verzoek van [appellant] tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling afgewezen. Het hof verwijst naar dat vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Bij ter griffie van het hof op 17 juli 2019 ingekomen verzoekschrift is [appellant] in hoger beroep gekomen van het bestreden vonnis. [appellant] verzoekt het hof dat vonnis te vernietigen en, opnieuw recht doende, zijn verzoek tot toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling toe te wijzen.
2.2
Het hof heeft kennisgenomen van het verzoekschrift met bijlagen en van de brief met bijlagen van 12 augustus 2019 van mr. Hoff.
2.3
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 2 september 2019. [appellant] is verschenen, bijgestaan door mr. Hoff. Voorts is namens de op 30 augustus 2018 benoemde beschermingsbewindvoerder, [beschermingsbewindvoerder] , verschenen.

3.De motivering van de beslissing in hoger beroep

3.1
[appellant] , geboren op [datum] , heeft uit een geëindigde relatie drie kinderen. Deze kinderen wonen bij hun moeder en verblijven om de week een weekend bij [appellant] .
ontvangt een uitkering ingevolge de Participatiewet. Door de gemeente is hij vrijgesteld van de sollicitatieplicht. Het leefgeld van [appellant] bedraagt € 50 per week.
De schuldenlast van [appellant] bedraagt in totaal ruim € 163.000,-. Hiertoe behoren onder meer een restanthypotheekschuld aan ING van € 75.248,30 uit 2012 en een schuld aan Hoist Kredit AB van € 67.648,19 uit 2009.
3.2
De rechtbank heeft het verzoek van [appellant] tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling afgewezen, omdat [appellant] niet voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren zal nakomen (artikel 288, eerste lid, aanhef en onder c van de Faillissementswet).
Aan deze beslissing heeft de rechtbank het volgende ten grondslag gelegd.
Omdat uit de bijlagen bij het verzoekschrift is gebleken dat [appellant] psychische problemen had, is [appellant] opgedragen een recente verklaring van een hulpverlenende instantie of behandelaar ten aanzien van de stand van zaken over te leggen. Uit een waarschijnlijk van [hulpverleningsinstantie] B.V. (hierna: [hulpverleningsinstantie] ) afkomstig briefje blijkt dat [appellant] tracht zijn leven weer op orde te krijgen met de sinds 11 februari 2019 ontvangen ondersteuning van [hulpverleningsinstantie] en dat op 25 juni 2019 opnieuw zal worden besproken in hoeverre [appellant] ondersteuning nodig heeft. Uit het briefje blijkt niet wat de stand van zaken van de behandeling en begeleiding is, waar die uit bestaat, of hoe het met [appellant] is gesteld. Verder bevat het briefje geen informatie waaruit blijkt dat [appellant] in staat zal zijn de verplichtingen van de schuldsaneringsregeling naar behoren na te komen.
Dat inmiddels beschermingsbewind is ingesteld, is weliswaar positief, aldus de rechtbank, maar dit bewind is nog (net) geen jaar in werking. Hoewel een beschermingsbewindvoerder tijdens een schuldsaneringsregeling wat verplichtingen van een schuldenaar zou kunnen overnemen, blijft de schuldenaar zelf gehouden de bewindvoerder in die regeling van informatie te voorzien. Niet voldoende aannemelijk is dat [appellant] aan die verplichting zal (kunnen) voldoen. Het overgelegde briefje biedt daarvoor in ieder geval onvoldoende aanknopingspunten.
Tot slot heeft de rechtbank overwogen dat de aan [appellant] gevraagde recente verklaring van een hulpverlenende instantie of behandelaar ten aanzien van (mogelijke) alcoholafhankelijkheid niet is overgelegd. Gelet op de verklaring van [appellant] dat “er praktisch geen sprake meer is van alcoholafhankelijkheid” duidt erop dat daarvan nog wél in enigerlei mate sprake is. Dit maakt het beschikken over een verklaring van een hulpverlenende instantie of behandelaar des te noodzakelijker, aldus de rechtbank.
3.3
Het hof oordeelt als volgt.
[appellant] is in 2014 in de financiële problemen gekomen toen zijn relatie eindigde en de gezamenlijke woning verkocht moest worden met een aanzienlijke restschuld tot gevolg.
Voor [appellant] spreekt dat hij in die situatie niet bij de pakken is gaan neerzitten maar dat hij het nodige heeft gedaan om erger te voorkomen. Zo is hij in budgetbeheer gegaan en een jaar geleden is beschermingsbewind voor hem ingesteld. In lijn met een eerdere verklaring heeft de beschermingsbewindvoerder zich ter zitting in hoger beroep positief uitgelaten over het verloop van het beschermingsbewind. [appellant] houdt de beschermingsbewindvoerder van alle relevante zaken op de hoogte en ondanks het beperkte leefgeld waarmee hij het al langere tijd moet doen zijn er geen nieuwe schulden ontstaan.
Met name gelet op de ter zitting in hoger beroep door [appellant] beantwoorde vragen en de door de beschermingsbewindvoerder met [appellant] tijdens het huisbezoek en nadien opgedane ervaringen heeft het hof, anders dan de rechtbank, geen aanknopingspunten om te veronderstellen dat bij [appellant] sprake is van alcoholafhankelijkheid of dat daarvan recent nog sprake is geweest. Dit wordt onderschreven door de verklaring van de ambulant begeleidster van de [hulpverleningsinstantie] , [ambulant begeleider] van 16 juli 2019. In die verklaring staat verder onder meer dat [appellant] werk maakt van zijn gezondheid, dat hij open staat voor hulp en dat de (inmiddels) regelmatige omgang met zijn kinderen een positieve uitwerking op hem heeft.
Op grond van al het voorgaande is voldoende aannemelijk geworden dat [appellant] zal kunnen voldoen aan de uit de wettelijke schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen. Nu er ook overigens geen redenen zijn om [appellant] niet tot die regeling toe te laten, slaagt zijn hoger beroep en zal het hof als volgt beslissen.
4. De beslissing
Het hof, recht doende in hoger beroep:
vernietigt het vonnis van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, van 9 juli 2019 en, opnieuw recht doende:
verklaart de wettelijke schuldsaneringsregeling van toepassing ten aanzien van [appellant] .
Dit arrest is gewezen door mrs. D.M.I. de Waele, H.C. Frankena en D. Stoutjesdijk, en is op 9 september 2019 in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.