ECLI:NL:GHARL:2019:7226

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
3 september 2019
Publicatiedatum
5 september 2019
Zaaknummer
200.262.174
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verval van aanhangigheid in hoger beroep door niet tijdig indienen van herstelexploot

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 3 september 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep. De appellante heeft verzuimd om de dagvaarding in hoger beroep tijdig in te dienen, namelijk voor de aangezegde roldatum van 19 februari 2019. Pogingen tot herstel zijn gedaan door middel van twee herstelexploten, waarvan het eerste op 1 maart 2019 werd uitgebracht en een nieuwe verschijndag van 14 mei 2019 vermeldde. Echter, ook dit herstelexploot werd niet tijdig ter griffie ingediend. De appellante heeft vervolgens op 20 mei 2019 een tweede herstelexploot uitgebracht, maar dit was niet rechtsgeldig omdat het niet binnen de termijn van twee weken na de oorspronkelijke roldatum was ingediend. Het hof oordeelde dat de aanhangigheid van het geding in hoger beroep was vervallen, waardoor de appellante niet-ontvankelijk werd verklaard in haar hoger beroep. De proceskosten werden aan de zijde van de geïntimeerden begroot op nihil.

Het hof verwijst naar eerdere vonnissen van de rechtbank Gelderland en naar relevante artikelen uit het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, met name artikel 125, dat de regels omtrent het indienen van dagvaardingen en herstelexploten regelt. De uitspraak benadrukt het belang van tijdige indiening en de gevolgen van het niet naleven van deze termijnen voor de ontvankelijkheid in hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.262.174
(zaaknummer rechtbank Gelderland, 292229)
arrest van 3 september 2019
in de zaak van
de vennootschap onder firma
[appellant],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
appellante,
in eerste aanleg: eiseres in conventie, tevens verweerster in reconventie,
hierna: [appellant] ,
advocaat: mr. G.D. Bosman,
tegen:
1. de vennootschap onder firma
[geïntimeerde 1],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
2.
[geïntimeerde 2],
3.
[geïntimeerde 3],
beiden wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerden,
in eerste aanleg: gedaagden in conventie, tevens eisers in reconventie,
niet verschenen.
Geïntimeerden gezamenlijk zullen [geïntimeerden] worden genoemd.

1.Het geding in eerste aanleg

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van de vonnissen van
27 januari 2016, 20 april 2016 (gecorrigeerd op 24 mei 2016) en 18 april 2018 die de rechtbank Gelderland (team kanton en handelsrecht, zittingsplaats Arnhem) heeft gewezen.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep van 17 juli 2018,
- het herstelexploot van 1 maart 2019,
- het herstelexploot van 20 mei 2019,
- de akte uitlating ontvankelijkheid van [appellant] .
2.2
[geïntimeerden] zijn niet in het geding verschenen. Het hof heeft arrest op het griffiedossier bepaald.

3.De ontvankelijkheid van het hoger beroep

3.1
Op 17 juli 2018 heeft [appellant] de dagvaarding in hoger beroep aan [geïntimeerden] betekend. In de dagvaarding is de roldatum 19 februari 2019 als verschijndag aangezegd. Op 1 maart 2019 heeft [appellant] een herstelexploot (hierna: het eerste herstelexploot) ex artikel 125 lid 5 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) aan [geïntimeerden] betekend, omdat de dagvaarding in hoger beroep van 17 juli 2018 niet tijdig bij het hof was aangebracht. In dat herstelexploot is 14 mei 2019 als verschijndag aangezegd. Op 20 mei 2019 heeft [appellant] wederom een herstelexploot (hierna: het tweede herstelexploot) ex artikel 125 lid 5 Rv aan [geïntimeerden] betekend, omdat het eerste herstelexploot niet tijdig bij het hof was aangebracht. In dit tweede herstelexploot is 9 juli 2019 als verschijndag aangezegd. Op 9 juli 2019 heeft [appellant] de zaak bij dit hof aangebracht.
3.2
Het hof heeft [appellant] in de gelegenheid gesteld zich op de voet van artikel 2.8 van het Landelijk procesreglement bij akte uit te laten over haar ontvankelijkheid in het licht van het arrest van de Hoge Raad van 17 september 1993, ECLI:NL:HR:1993:ZC1063 en het feit dat er na de appeldagvaarding twee herstelexploten op de voet van artikel 125 lid 5 Rv zijn uitgebracht. [appellant] heeft zich bij akte van 23 juli 2019 over het voornoemde uitgelaten.
3.3
[appellant] heeft in haar akte aangevoerd dat zij ontvankelijk is in het door haar ingestelde hoger beroep. Onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 10 april 2014, ECLI:NL:HR:2015:927 heeft [appellant] gesteld dat het uitbrengen en het laten inschrijven van een tweede herstelexploot niet het vervallen van de aanhangigheid van het geding tot gevolg heeft. Beide herstelexploten zijn volgens [appellant] betekend binnen de termijn die door artikel 125 lid 5 Rv wordt voorgeschreven. [geïntimeerden] hadden kunnen anticiperen indien zij de procedure in hoger beroep tegen een eerdere roldatum hadden willen laten dienen.
3.4
Het hof stelt het volgende voorop. Ingevolge artikel 125 lid 1 jo. 353 lid 1 Rv is het geding in hoger beroep aanhangig vanaf de dag van de appeldagvaarding. Op grond van artikel 125 lid 2 Rv wordt het exploot van dagvaarding door de eiser (in hoger beroep: appellant) ter griffie ingediend uiterlijk op de laatste dag waarop de griffie is geopend, voorafgaande aan de in de dagvaarding vermelde roldatum. Wanneer het exploot van dagvaarding niet op de aangezegde roldatum is ingeschreven ter griffie van het hof, kan ingevolge artikel 125 lid 5 Rv herstel van dit verzuim plaatsvinden door binnen twee weken na de in de appeldagvaarding vermelde roldatum een geldig herstelexploot uit te brengen.
3.5
Als geldig herstelexploot moet worden beschouwd een herstelexploot waarbij de gedaagde (in hoger beroep: geïntimeerde) met handhaving van de oorspronkelijke dagvaarding en met inachtneming van de dagvaardingstermijn, wordt opgeroepen tegen een nieuwe verschijndag (vgl. HR 17 september 1993, ECLI:NL:HR:1993:ZC1063 en
HR 22 december 1995, ECLI:NL:HR:1995:ZC1934). Eiser (in hoger beroep: appellant) moet vervolgens de dagvaarding en het herstelexploot tijdig voor de nieuwe roldatum ter griffie indienen ter inschrijving op de rol.
3.6
Wordt het herstelexploot niet tijdig ingeschreven in de zin van het tweede lid van artikel 125 Rv dan mist het herstelexploot gevolg, hetgeen ertoe leidt dat het geding zijn aanhangigheid verliest (vgl. HR 17 september 1993, ECLI:NL:HR:1993:ZC1063 en
HR 22 december 1995, ECLI:NL:HR:1995:ZC1934). De sanctie van verval van aanhangigheid vloeit voort uit de rechtszekerheid en houdt ermee verband dat de zaak op initiatief van de eiser wordt aangevangen zodat hij op het door de wet aangewezen moment moet doen blijken of hij de zaak wenst door te zetten.
3.7
Verval van aanhangigheid kan onder meer worden voorkomen door het uitbrengen van een nader herstelexploot. De Hoge Raad heeft deze mogelijkheid aanvaard in het geval aan het eerste herstelexploot een nietigheidsgebrek kleeft.
3.8
In het onderhavige geval heeft [appellant] nagelaten om de dagvaarding in hoger beroep tijdig, dat wil zeggen voor de aangezegde roldatum van 19 februari 2019, ter griffie in te dienen. [appellant] heeft dit verzuim getracht te herstellen door middel van het eerste herstelexploot van 1 maart 2019. Dit exploot is uitgebracht binnen twee weken na de in de appeldagvaarding vermelde roldatum (19 februari 2019) en vermeldt een nieuwe verschijndag (14 mei 2019). Deze wijze van herstel strookt met hetgeen hiervoor in rov. 3.4 is overwogen en het eerste herstelexploot voldoet ook aan de hiervoor in rov. 3.5 vermelde vereisten. Echter, aan dit exploot komt geen gevolg toe op de hiervoor in rov. 3.6 genoemde grond dat [appellant] heeft nagelaten om dat herstelexploot tijdig (dat wil zeggen voor de aangezegde nieuwe roldatum van 14 mei 2019) ter griffie in te dienen.
3.9
[appellant] heeft een tweede herstelexploot uitgebracht op 20 mei 2019 om voornoemd verzuim te herstellen. In artikel 125 lid 5 Rv is echter slechts de mogelijkheid geboden om binnen twee weken na de in de dagvaarding vermelde roldatum een herstelexploot in te dienen. Nu het tweede herstelexploot niet binnen twee weken na de in de dagvaarding vermelde roldatum (19 februari 2019) is uitgebracht, is dit tweede herstelexploot niet rechtsgeldig. Het arrest van de Hoge Raad van 10 april 2015, waarop [appellant] zich beroept, betreft een andere situatie: daarin was na dagvaarding tegen een foutieve verschijndag een eerste herstelexploot uitgebracht, dat echter geen enkel gevolg had omdat dit niet tijdig ter griffie werd ingediend, en was een tweede herstelexploot uitgebracht eveneens binnen de termijn van twee weken na de in het oorspronkelijke exploot vermelde foutieve verschijndag, welk tweede herstelexploot verder aan alle eisen voldeed en tijdig werd ingediend.
3.1
Nu het exploot van dagvaarding niet tijdig ter griffie is ingediend, terwijl dit verzuim niet op geldige wijze is hersteld, betekent dit dat de aanhangigheid van het geding in hoger beroep is vervallen. [appellant] is daarom niet-ontvankelijk in het door haar ingestelde hoger beroep en zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep. Deze kosten worden aan de zijde van [geïntimeerden] begroot op nihil.

4.De beslissing

Het hof, recht doende:
verklaart [appellant] niet-ontvankelijk in haar hoger beroep van de vonnissen van de rechtbank Gelderland van 20 april 2016 (gecorrigeerd op 24 mei 2016) en 18 april 2018;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [geïntimeerden] begroot op nihil.
Dit arrest is gewezen door mrs. H.L. Wattel, S.B. Boorsma en S.C.P Giesen en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 3 september 2019.