ECLI:NL:GHARL:2019:7154

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
2 september 2019
Publicatiedatum
4 september 2019
Zaaknummer
21-000469-18
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vrijspraak van diefstal in vereniging met betrokkenheid bij inbraken

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 2 september 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland, waarbij de verdachte op 11 januari 2018 was vrijgesproken van diefstal. Het hof heeft de verdachte veroordeeld voor diefstal in vereniging, gepleegd op 6 september 2017 en in de periode van 5 tot 6 september 2017, waarbij hij samen met anderen inbraken heeft gepleegd bij twee winkels in [plaats]. De verdachte werd kort na de inbraken aangetroffen in een auto met goederen die overeenkwamen met de gestolen goederen, maar gaf geen aannemelijke verklaring voor zijn aanwezigheid of de goederen. Het hof oordeelde dat de omstandigheden en het bewijs voldoende waren om de betrokkenheid van de verdachte bij de diefstallen vast te stellen. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht maanden, met aftrek van voorarrest. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en deed opnieuw recht, waarbij het de verdachte schuldig bevond aan de ten laste gelegde feiten.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-000469-18
Uitspraak d.d.: 2 september 2019
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 11 januari 2018 met parketnummer 18-830319-17 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1981,
wonende te [adres] .

Het hoger beroep

De officier van justitie heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 19 augustus 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot bewezenverklaring van het onder 1 en 2 ten laste gelegde en veroordeling van verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van acht maanden. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen namens verdachte door zijn raadsman, mr. TH. Pluijter, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank Noord-Nederland heeft verdachte bij het hierboven genoemde vonnis vrijgesproken van het aan hem onder feit 1 en feit 2 ten laste gelegde.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.hij op of omstreeks 6 september 2017 te [plaats] , tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een (winkel)pand, gelegen aan de [straat] aldaar, heeft weggenomen een hoeveelheid sigaretten en/of geld, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan het (winkel)bedrijf [bedrijf 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders, waarbij verdachte en/of zijn mededaders zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft en/of die/dat weg te nemen goederen onder zijn/hun bereik hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking;
2.hij in of omstreeks de periode van 5 september 2017 tot en met 6 september 2017 te [plaats] , tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een (winkel)pand, gelegen aan de [straat] aldaar, heeft weggenomen een hoeveelheid geld, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan het (winkel)bedrijf [bedrijf 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders, waarbij verdachte en/of zijn mededaders zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft en/of die/dat weg te nemen goederen onder zijn/hun bereik hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Overweging met betrekking tot het bewijs [1]
Verdachte wordt – kort gezegd - verweten dat hij tezamen en in vereniging met een of meer anderen in de nacht van 5 op 6 september 2017 heeft ingebroken bij twee winkels, zijnde [bedrijf 2] en de [bedrijf 1] .
Namens verdachte is aangevoerd dat verdachte van de ten laste gelegde feiten dient te worden vrijgesproken. Wat de bijdrage is van verdachte bij de inbraak is onduidelijk. Niet is komen vast te staan dat verdachte dan wel zijn mededader in het winkelcentrum is geweest en niet is gebleken dat verdachte enige voorbereidingshandelingen heeft getroffen. Geen van de daadwerkelijke sporen leidt naar verdachte, aldus de verdediging.
De advocaat-generaal heeft aangevoerd dat er diverse feiten en omstandigheden zijn die duiden op betrokkenheid bij de gepleegde diefstallen en waarvoor verdachte geen verklaring heeft gegeven. De uiterlijke verschijningsvormen duiden dusdanig op betrokkenheid van verdachte bij de twee inbraken dat op grond daarvan beide feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden.
Vaststelling feiten en omstandigheden
Op 6 september 2017 doet de eigenaar van de [bedrijf 1] te [plaats] aangifte van diefstal door middel van braak. Op 6 september 2017 om 03:06 uur is hij gebeld door de alarmcentrale dat in zijn winkel een alarm afging. Hij is via de achterzijde van de winkel naar binnen gegaan en zag dat er licht brandde en dat de deur naar de winkel openstond. De deur is opengebroken en er liggen sleutels op de grond. Om 03:26 belt hij de politie. De politie en de eigenaar gaan de winkel in. Daar zien zij gelijk dat sigaretten zijn weggenomen, de kassalades eruit liggen en opengebroken zijn. Het geld dat erin zat is verdwenen. In de winkel hangen camera’s. [2]
Namens kledingwinkel [bedrijf 2] gevestigd te [plaats] wordt ook aangifte gedaan van gekwalificeerde diefstal gepleegd tussen dinsdag 5 september 2017 en woensdag 6 september 2017. Daar is de kluis opengebroken en is een geldbedrag van € 310,20 weggenomen. [3]
Op 6 september 2017 omstreeks 03:00 uur wordt getuige [getuige] wakker van een wegrijdende auto. Zij woont aan de [straat] en weet zodoende welke auto’s er in de omgeving thuis horen of geparkeerd staan. Zij heeft door de spleet van haar dakraam gekeken en heeft een donkerkleurige auto zien wegrijden. Zij herkent de auto niet. Zij gaat naar beneden en ziet dat een donkerkleurige auto naast haar auto parkeert. Dat is omstreeks 03:25 uur. De verlichting wordt gedoofd. Na een paar minuten ziet zij een jongen over de parkeerplaats lopen. Na ongeveer tien minuten rijdt de politie langs en de getuige belt de politie omdat ze het niet vertrouwt. Enkel tijd later staat de politie naast de geparkeerde auto. De getuige bevestigt aan de politie dat dat de auto is waarvan zij zojuist had gezien dat deze naast haar auto had geparkeerd. [4]
Bij de politie komt omstreeks 03:27 uur een melding binnen van een inbraak aan de [straat] in [plaats] . In verband met deze melding bevinden verbalisant [verbalisant 1] en [verbalisant 2] zich in de omgeving van de [straat] . Verbalisant [verbalisant 2] heeft naar aanleiding van de melding van de getuige [getuige] contact met haar opgenomen om 03:43 uur en is kort na de melding voortdurend onopvallend aan het posten nabij een boom/groenstrook op de parkeerplaats aan de [straat] te [plaats] . De verdachte auto betreft een Ford Escort Station met het kenteken [kenteken] . Omstreeks 06:02 uur ziet de verbalisant twee mannen achter een groenstrook lopen in de richting van de parkeerplaats. De mannen zijn donker gekleed en lopen verscholen tussen de groenstrook. Een van de mannen draagt een rugzak en beide mannen kijken voortdurend om zich heen. De mannen lopen naar de verdachte auto en gaan in de auto zitten. Een van die mannen blijkt later verdachte te zijn. Verdachte draagt op het moment dat hij wordt aangehouden een nektasje. De andere man die wordt aangehouden is medeverdachte [medeverdachte] . [5]
In de auto waar verdachte en [medeverdachte] werden aangetroffen wordt aan de passagierszijde linksachter op de bank aangetroffen:
  • een rugzak;
  • een tasje met pakjes sigaretten;
  • diverse gereedschappen, waaronder schroevendraaiers en
  • slotentrekkers materiaal.
In de kofferbak worden twee bigbag tassen met losse pakjes sigaretten aangetroffen. [6] Op het politiebureau is de rugzak geopend. In de rugtas zaten de volgende goederen:
  • zes schroevendraaiers;
  • cilindertrekker;
  • twee paar handschoenen;
  • twee zwarte bivakmutsen;
  • een loper;
  • een busje WD 40;
  • een steeksleutel/ratel en
  • veertien diverse gereedschappen.
In totaal zijn er 340 pakjes sigaretten en 76 pakjes shag aangetroffen. [8]
Verdachte droeg bij zijn aanhouding een kleine schoudertas (het hof begrijpt: nektasje). In het tasje zat onder andere een telefoon waarvan de accu niet in de telefoon zat maar los in het tasje, en een geldbedrag van € 344,40, bestaande uit:
  • vier biljetten van € 50,-
  • één biljet van € 20,-
  • vier biljetten van € 10,-
  • vier biljetten van € 5,-
  • twintig munten van € 2,-
  • 22 munten van € 1,-
  • vier munten van € 0,50
  • en nog € 0,40 welke niet gespecificeerd is.
Verdachte heeft van alle goederen afstand gedaan, met uitzondering van € 20,-. Dat geld was van hemzelf. [10]
Door verbalisant [verbalisant 3] zijn de camerabeelden van de diefstal op 6 september 2017 bij de [bedrijf 1] in [plaats] bekeken. [11] De camerabeelden zijn door afdeling digitale beeldverwerking veiliggesteld. Vastgesteld wordt dat de systeemtijd op de verstrekte camerabeelden 43 minuten achter liep op de werkelijke tijd. [12]
De verbalisant ziet om 01:36:10 een persoon op zijn rug over de grond omhoog schuiven. Hij omschrijft de persoon als volgt:
- Pet op zijn/haar hoofd;
- Jas met capuchon. Aan de capuchon ziet hij een koord zitten en een embleem rechter bovenarm net onder schouder;
- Handschoenen;
- In linkerhand een geblokte tas met vierkante vakken;
- Normaal postuur;
- Trainingsbroek.
Vervolgens stopt de persoon een kleine zaklamp in zijn mond. De persoon ligt op zijn linkerzij en in zijn linker en rechterhand heeft de persoon langwerpig voorwerp, gelijkend op een schroevendraaier, priem of mes. Daarmee breekt de persoon een kastdeur open en haalt uit de kast voorwerpen. De persoon draait zich gedeeltelijk verder op zijn buik en kruipt vervolgens verder omhoog over het beeldscherm over de grond. De verbalisant ziet op de achterzijde van de jas, rechts onderaan een reflecterend
embleem schijnen. Het embleem is klein en rond van vorm. Als de persoon gehurkt is op handen en knieën ziet de verbalisant onderaan de rug, net boven de broek een donkere vlek zitten. Vervolgens pakt de persoon een geblokte tas en vouwt hem open. Het betreft een grote rechthoekige tas met vierkante vakken op de buitenkant. De persoon op de camerabeelden heeft om zijn nek een tasje hangen. De tas is rechthoekig van vorm en hangt ter hoogte van de buik. Horizontaal loopt over de tas twee ritssluitingen. De twee ritssluitingen zitten onder elkaar.
01:40:49 De persoon zit op zijn knieën en is gedraaid naar de rechterkant. De
verdachte heeft de twee langwerpige voorwerpen in zijn hand en breekt een kast open
en trekt er een lade uit en breekt met de twee langwerpige voorwerpen de lade open.
01:41:06 : De lade springt open. De persoon pakt met zijn rechterhand iets uit de lade en steekt het in zijn rechterjas zak.
01:42:01 : De rechthoekige tas om de nek van de persoon is goed zichtbaar. De
persoon trekt een lade op de grond en breekt dit open met de twee langwerpige
voorwerpen pakt een aantal voorwerpen uit de lade en steekt ze in zijn
linker- en rechterjaszak.
01:42:46 : De persoon kruipt verder naar onderen en trekt aan de linkerkant een
lade open. De persoon haalt er een grote bak uit. Op zijn linker bovenarm van zijn
jas is het embleem goed zichtbaar.
01:43 De persoon pakt de grote geblokte tas en gooit de inhoud van de bak in
de grote tas. De persoon heeft de grote geblokte tas vast met zijn linkerhand en stopt
er met zijn rechterhand voorwerpen in. Deze voorwerpen haalt hij links uit de wand.
01:44:49 De persoon stopt voorwerpen in de grote geblokte tas. Deze voorwerpen
zijn vierkant, rechthoekig van vorm en lijken op pakjes sigaretten.
01:48 De persoon kruipt naar onderen en verdwijnt gedeeltelijk uit beeld. De
nektas en embleem op bovenarm van de jas zijn goed zichtbaar. De persoon pakt met zijn rechterhand de grote geblokte tas vol met voorwerpen en trekt deze naar onderen. Daar verdwijnt de tas en persoon onderin uit het beeld.
02:17:41 Een persoon verschijnt onderin in beeld. Het betreft dezelfde persoon
met genoemd signalement. De persoon zit op zijn handen en knieën en heeft op zijn
rug een rugzak.
02:18:01 De persoon pakt met rechterhand een aantal voorwerpen, links van de wand
en stopt het in de plastic tas. Vervolgens om 02:19:20 verdwijnt de persoon bovenin uit beeld. Om 02:21:23 uur verschijnt de persoon bovenin het beeld en rent door het gangpad naar beneden en verdwijnt uit beeld.
De verbalisant herkent de jas van de persoon op de camerabeelden als zijnde gelijkend op de jas die bij de verdachte [verdachte] is aangetroffen. De jas heeft een reflecterend embleem op de linker bovenarm en een reflecterend embleem aan de achteronderzijde van de jas. Dit embleem is rond van vorm. Tevens heeft de jas een capuchon met rondje koordjes.
De verbalisant herkent ook de rugzak op de rug van de persoon op de camerabeelden. In
het voertuig van de verdachten [medeverdachte] en [verdachte] is een rugzak aangetroffen en deze
is gelijkend op de rugzak op de camerabeelden. Tot slot herkent de verbalisant de nektas die de persoon op de camerabeelden om zijn nek draagt. Deze tas lijkt op de tas die
bij de verdachte [verdachte] is aangetroffen. De tas heeft twee ritssluitingen die
horizontaal lopen en de tas is rechthoekig van vorm. [13]
Verder valt op de camerabeelden van de inbraak bij de [bedrijf 1] te zien dat de persoon sigaretten pakt en deze in een wit/zwart geblokte bigshopper doet. In het voertuig waar verdachte en [medeverdachte] zijn aangetroffen zijn twee zwart/wit geblokte bigshoppers aangetroffen. [14]
Verder is uit het politieonderzoek gebleken dat de inbreker via de achterzijde van [bedrijf 2] naar binnen is gekomen door het slot te forceren. De voorzijde van de winkel is afgesloten door middel van een ijzeren rolluik. Dit rolluik is via de binnenzijde te openen. Dit rolluik is door de inbreker geopend waarna hij naar de [bedrijf 1] is gegaan. Daar is een ruit in zijn geheel uit de sponning gehaald. Via deze ruit is de inbreker bij de [bedrijf 1] binnengegaan. [15]
Overweging van het hof
Het hof stelt vast dat op de in het dossier aanwezig camerabeelden van de inbraak bij de [bedrijf 1] een man is te zien die op zijn onderrug een donkere vlek heeft, die lijkt op een tattoo of iets vergelijkbaars. Verdachte heeft geen tattoo op zijn onderrug. Het hof kan derhalve niet vaststellen dat de man op de beelden verdachte is. Het hof is echter van oordeel dat dit in het onderhavige geval niet tot vrijspraak leidt.
Beoordelingskader
In de arresten HR 2 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3474, NJ 2015/390, HR 24 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:718, NJ 2015/395 en HR 5 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1316 heeft de Hoge Raad enige algemene overwegingen aan het medeplegen gewijd, in het bijzonder gericht op de afbakening tussen medeplegen en medeplichtigheid.
Voor de kwalificatie medeplegen is vereist dat sprake is van nauwe en bewuste samenwerking. Die kwalificatie is slechts gerechtvaardigd als de bewezenverklaarde – intellectuele en/of materiële – bijdrage van de verdachte aan het delict van voldoende gewicht is. Een en ander brengt mee dat indien het tenlastegelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering, maar uit gedragingen die met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht (zoals het verstrekken van inlichtingen, op de uitkijk staan, helpen bij de vlucht), op de rechter de taak rust om in het geval dat hij toch tot een bewezenverklaring van het medeplegen komt, in de bewijsvoering – dus in de bewijsmiddelen en zo nodig in een afzonderlijke bewijsoverweging – dat medeplegen nauwkeurig te motiveren. Bij de vorming van zijn oordeel dat sprake is van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking, kan de rechter rekening houden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
De vraag of aan de bovenstaande eisen is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval. Daarbij kan van belang zijn in hoeverre de concrete omstandigheden van het geval door de rechter kunnen worden vastgesteld, in welk verband de procesopstelling van de verdachte een rol kan spelen.
Ten aanzien van die procesopstelling heeft de Hoge Raad in HR 5 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1315, NJ 2016/413 en HR 5 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1323, NJ 2016/412 onder meer het volgende overwogen:
“Bij de beoordeling van het middel moet mede het volgende worden betrokken. Aan het enkele voorhanden hebben van gestolen goederen kan niet zonder meer de conclusie worden verbonden dat de betrokkene die goederen ook heeft gestolen. Voor de beoordeling van de betekenis die aan dat voorhanden hebben moet worden gehecht, zijn de feiten en omstandigheden van het geval van belang (vgl. HR 19 januari 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK2880, NJ 2010/475). Voor het medeplegen van diefstal geldt hetzelfde.
Bij die beoordeling kan een rol spelen of de verdachte een aannemelijke verklaring heeft gegeven voor dat voorhanden hebben. De omstandigheid dat de verdachte weigert een verklaring af te leggen of een bepaalde vraag te beantwoorden ter zake van het voorhanden hebben van de goederen kan op zichzelf, mede gelet op het bepaalde in art. 29, eerste lid, Sv, niet tot het bewijs bijdragen. Dat brengt echter niet mee dat de rechter, indien de verdachte voor zo'n omstandigheid die op zichzelf of in samenhang met de verdere inhoud van de bewijsmiddelen beschouwd redengevend kan worden geacht voor het bewijs van het aan hem tenlastegelegde feit, geen aannemelijke, die redengevendheid ontzenuwende, verklaring heeft gegeven, zulks niet in zijn overwegingen omtrent het gebezigde bewijsmateriaal zou mogen betrekken (vgl. HR 3 juni 1997, ECLI:NL:HR:1997:ZD0733, NJ 1997/584).
Hetgeen hiervoor is weergegeven, kan ook van belang zijn in de zaak van verdachte waarin weliswaar met betrekking tot de toedracht van de diefstal niet is vastgesteld dat deze door medeplegers is begaan, maar dat zich wel kenmerkt door de omstandigheid dat kort na de diefstal de verdachte met een ander of anderen wordt aangetroffen in omstandigheden die op betrokkenheid bij de diefstal duiden, terwijl er geen contra-indicaties met betrekking tot het medeplegen door de verdachte bestaan (zoals wel het geval was in HR 5 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1319)." [16]
Het hof stelt op basis van de camerabeelden vast dat de persoon die op de camerabeelden in de winkel is gezien, om ongeveer 03:05 uur het winkelcentrum heeft verlaten. Dat is 1 minuut voor het moment waarop de eigenaar van de [bedrijf 1] wordt gebeld door de alarmcentrale dat het alarm in zijn winkel afgaat. De eigenaar van de [bedrijf 1] gaat naar zijn winkel, ziet dat er ingebroken is en belt om 03:26 uur de politie. Om 03:27 uur komt de melding bij de politie binnen. In voornoemd tijdsbestek ziet een getuige een verdachte donkere auto op de parkeerplaats bij het winkelcentrum waar de inbraken hebben plaatsgevonden. Het hof stelt vast dat dit dezelfde auto is als waarin verdachte samen met [medeverdachte] na de inbraken wordt aangetroffen. In de auto bevinden zich allemaal goederen en voorwerpen die gelijkenissen vertonen met de bij de diefstal gebruikte voorwerpen en de weggenomen goederen. Het hof stelt vast dat in de auto de dezelfde bigbags met sigaretten worden aangetroffen als die zijn gebruikt bij de inbraak bij de [bedrijf 1] . Op het moment dat verdachte en [medeverdachte] zijn aangehouden lagen deze bigbags al in de kofferbak van de auto. Gelet op het feit dat de verbalisant uiterlijk kwart voor vier 's nachts ter plaatse was om te posten en de auto nauwlettend in de gaten heeft gehouden, en de getuige niet heeft verklaard dat zij mensen met grote tassen heeft zien lopen, kan het naar het oordeel van het hof niet anders zijn dan dat deze bigbags al voor die tijd, en dus zeer kort na de inbraken in de auto zijn gelegd. Verdachte heeft geen verklaring gegeven over de herkomst van de goederen onder deze geschetste omstandigheden en is ook niet ter terechtzitting verschenen om hierover een verklaring af te leggen. Hij heeft hierover bij de politie en de rechtbank ook geen verklaring afgelegd.
Met betrekking tot de ten laste gelegde feiten kan op grond van bovenstaande feiten en omstandigheden worden vastgesteld dat de beide inbraken door "verenigde personen" zijn begaan. De verdachte is kort na de inbraken aangetroffen in omstandigheden die op betrokkenheid daarbij duiden. Die zijn, kort samengevat: dicht in de buurt van de inbraken, in het gezelschap van een medeverdachte, in het bezit van een tasje en goederen die gelijken op de goederen die op de beelden zijn waargenomen en bij de inbraak zijn weggenomen, in een auto waarin goederen en daarnaast inbrekersgereedschap aanwezig is in een rugzak die op de beelden van de inbraak bij de [bedrijf 1] te zien is. Zoals aangegeven geeft verdachte daarvoor geen aannemelijke verklaring. Het hof weegt deze omstandigheid mee bij de beantwoording van de vraag of het ten laste gelegde kan worden bewezen.
Het hof is van oordeel dat uit het samenstel van bovenstaande feiten het niet anders kan zijn dan dat verdachte betrokken is geweest bij de inbraken in [plaats] . De bijdrage van verdachte aan de ten laste gelegde feiten is, ook als hij niet lijfelijk in het deel van het pand is geweest waar camerabeelden van zijn, in het geheel van zodanig gewicht dat deze kan worden aangemerkt als medeplegen. Bij zijn oordeel heeft het hof betrokken dat namens de verdachte geen contra-indicaties met betrekking tot het medeplegen zijn aangevoerd. Het hof acht het onder 1 en 2 ten laste gelegd wettig en overtuigend bewezen.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat ten laste gelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.hij op 6 september 2017 te [plaats] , tezamen en in vereniging met een of meer anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een winkelpand, gelegen aan de [straat] , heeft weggenomen een hoeveelheid sigaretten en geld, toebehorende aan het winkelbedrijf [bedrijf 1] , waarbij zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en die weg te nemen goederen onder zijn/hun bereik hebben gebracht door middel van braak en verbreking;
2.hij in de periode van 5 september 2017 tot en met 6 september 2017 te [plaats] , tezamen en in vereniging met een of meer anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een winkelpand, gelegen aan de [straat] , heeft weggenomen een hoeveelheid geld, toebehorende aan het (winkel)bedrijf [bedrijf 2] , waarbij zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en dat weg te nemen goed onder zijn/hun bereik hebben gebracht door middel van braak en verbreking.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 1 en 2 bewezen verklaarde levert telkens op:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en het weg te nemen goederen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en verbreking.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich samen met een ander of anderen schuldig gemaakt aan een inbraak bij de [bedrijf 1] en kledingwinkel [bedrijf 2] . Daarbij zijn veel sigaretten, shag en geld weggenomen. De wijze waarop de inbraken hebben plaatsgevonden kan als professioneel worden aangemerkt. De daders wisten precies wat zij moesten doen om het winkelcentrum binnen te kunnen komen. Verdachte en zijn mededader(s) hebben met hun handelen veel schade veroorzaakt en inbreuk gemaakt op de eigendomsrechten van de winkeliers.
Uit een uittreksel uit het justitieel documentatieregister d.d. 18 juli 2019 blijkt dat verdachte een uitgebreid strafblad heeft en eerder onherroepelijk is veroordeeld ter zake van soortgelijke strafbare feiten. Voorts blijkt daaruit dan verdachte na een nagenoeg delictvrije periode (met uitzondering van één overtreding) van vier jaar zich toch weer schuldig heeft gemaakt aan ernstige strafbare feiten.
Het hof heeft voorts rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals deze uit het dossier blijken en dan met name uit het reclasseringsrapport van 11 december 2017. Ter terechtzitting van het hof heeft de raadsman van verdachte aangegeven dat het goed gaat met zijn cliënt zonder dat hij in staat was dat concreet toe te lichten. Nu verdachte zelf niet ter terechtzitting is verschenen, heeft het hof weinig tot geen inzicht in de huidige persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De landelijk geldende oriëntatiepunten van het LOVS geven bij inbraak in een bedrijfspand bij een verdachte met veelvuldige recidive als oriëntatiepunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vier maanden.
Alles overwegende is het hof van oordeel dat de aard en de ernst van de feiten en de recidive van verdachte meebrengen dat niet met een andere straf dan een gevangenisstraf kan worden volstaan. Het hof acht een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van acht maanden passend en geboden. Het hof zal deze straf aan verdachte opleggen, met aftrek van voorarrest.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 57, 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
8 (acht) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Aldus gewezen door
mr. D.V.E.M. van der Wiel-Rammeloo, voorzitter,
mr. J. Hielkema en mr. E.M.J. Brink, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A. Dörholt, griffier,
en op 2 september 2019 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar doorgenummerde dossierpagina’s betreft dit delen van ambtsedige processen-verbaal, als bijlagen opgenomen bij het dossier met registratienummer PL0100-2017268196 Z, doorgenummerd 1 tot en met 240.
2.pagina’s 174 en 175
3.pagina’s 180 en 181
4.pagina’s 12, 176 en 177
5.pagina’s 12, 137, 138, 158 en 159
6.pagina 26
7.pagina 26
8.pagina 49
9.pagina 14 en 125
10.pagina 60
11.pagina’s 72 t/m 75
12.pagina’s 72 en 105
13.pagina’s 72 tot en met 75
14.pagina 122
15.pagina 15