– vernietigt de uitspraak van de Rechtbank, doch uitsluitend voor zover deze de beslissing betreft omtrent de uitspraak van de Inspecteur inzake de proceskosten en voor zover daarin een beslissing ontbreekt met betrekking tot de vergoeding van wettelijke rente over het door de Inspecteur aan belanghebbende te vergoeden griffierecht,
– bevestigt de uitspraak van de Rechtbank voor het overige,
– bevestigt de uitspraak van de Inspecteur voor zover deze betreft de toekenning van de proceskostenvergoeding,
– veroordeelt de Inspecteur tot vergoeding van de wettelijke rente over de door de Rechtbank aan belanghebbende toegekende vergoeding van het griffierecht van € 167 vanaf vier weken na de openbaarmaking van de uitspraak van de Rechtbank van 21 december 2017 tot aan de dag van algehele voldoening,
– veroordeelt de Inspecteur tot vergoeding van de wettelijke rente over de door de Rechtbank aan belanghebbende toegekende vergoeding van immateriële schade van € 105 vanaf vier weken na de openbaarmaking van de uitspraak van de Rechtbank van 21 december 2017 tot aan de dag van algehele voldoening,
– veroordeelt de Minister van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van de wettelijke rente over de door de Rechtbank aan belanghebbende toegekende vergoeding van immateriële schade van € 895 vanaf vier weken na de openbaarmaking van de uitspraak van de Rechtbank van 21 december 2017 tot aan de dag van algehele voldoening,
– veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten aan de zijde van belanghebbende voor het hoger beroep, vastgesteld op € 512,
– gelast dat de Inspecteur aan belanghebbende het door deze in hoger beroep betaalde griffierecht van € 253 vergoedt, en
– veroordeelt de Inspecteur tot vergoeding van de wettelijke rente over de vergoeding van het door belanghebbende in hoger beroep betaalde griffierecht van € 253 vanaf vier weken na de openbaarmaking van deze uitspraak van het Hof (27 augustus 2019) tot aan de dag van algehele voldoening.