ECLI:NL:HR:2020:1067

Hoge Raad

Datum uitspraak
19 juni 2020
Publicatiedatum
16 juni 2020
Zaaknummer
19/04577
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van het beroep in cassatie inzake naheffingsaanslag belasting van personenauto’s en motorrijwielen

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 19 juni 2020 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van een beroep in cassatie ingesteld door [A] B.V. tegen een uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Het beroep in cassatie was gericht tegen een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen die was opgelegd aan [X]. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de indiener van het beroepschrift niet de juiste volmacht had om het beroep in cassatie in te stellen. De overgelegde machtiging, gedateerd 2 maart 2015, gaf de indiener enkel de bevoegdheid om [X] te vertegenwoordigen in procedures met betrekking tot belasting op aangifte BPM en naheffingsaanslagen BPM, maar niet voor het instellen van beroep in cassatie. Hierdoor concludeerde de Hoge Raad dat het beroep in cassatie niet-ontvankelijk was, omdat de indiener niet bevoegd was om het beroep in te stellen. De Hoge Raad heeft geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. Het arrest is openbaar uitgesproken op 19 juni 2020.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer19/04577
Datum19 juni 2020
ARREST
op het door [A] B.V. te [Q] ingestelde beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 27 augustus 2019, nr. 18/00082, betreffende een aan [X] opgelegde naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen en de daarbij gegeven beschikking inzake belastingrente.

1.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie

1.1
Het beroep in cassatie is volgens het beroepschrift ingesteld namens [X] te [Z] .
1.2
De griffier van de Hoge Raad heeft de indiener van het beroepschrift verzocht een stuk over te leggen waaruit blijkt dat hij van [X] volmacht heeft tot het indienen van het beroepschrift in cassatie, dan wel een verklaring van [X] over te leggen waaruit blijkt dat deze instemt met het instellen van het beroep in cassatie. De indiener van het beroepschrift heeft daarop een machtiging van [X] , gedagtekend 2 maart 2015, overgelegd. Volgens deze machtiging is hij gemachtigd:
“hem/haar te vertegenwoordigen bij het instellen, behandelen en eventueel intrekken, dan wel het verzet in de bezwaar- en (hoger)beroepsprocedures ter zake van de voldoening van belasting op aangifte BPM alsmede voor de opgelegde naheffingsaanslagen BPM.”
1.3
Deze machtiging omvat niet de bevoegdheid tot het instellen van beroep in cassatie. Daarom gaat de Hoge Raad ervan uit dat de indiener van het beroepschrift daartoe niet bevoegd was, en zal de Hoge Raad het beroep in cassatie op die grond niet-ontvankelijk verklaren.

2.Proceskosten

De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

3.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president R.J. Koopman als voorzitter, en de raadsheren P.M.F. van Loon en L.F. van Kalmthout, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 19 juni 2020.