ECLI:NL:GHARL:2019:6715

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
20 augustus 2019
Publicatiedatum
20 augustus 2019
Zaaknummer
200.248.583/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep kort geding inzake medewerking royement hypothecaire inschrijvingen en dwaling in vaststellingsovereenkomst

In deze zaak gaat het om een hoger beroep in kort geding dat is ingesteld door [appellant] tegen verschillende gedaagden, waaronder Agema Holding B.V. en VDVDK. De kern van het geschil betreft een vaststellingsovereenkomst waarin is afgesproken dat gedaagden hun hypothecaire inschrijvingen zouden royeren in ruil voor een betaling van € 35.000,- door [appellant]. Het hof oordeelt dat onvoldoende aannemelijk is dat [appellant] in dwaling verkeerde ten tijde van het aangaan van deze overeenkomst. De rechter benadrukt dat voor vernietiging van de vaststellingsovereenkomst slechts ruimte bestaat indien de gebondenheid van [appellant] aan deze overeenkomst in de gegeven omstandigheden onaanvaardbaar zou zijn, wat niet het geval is. Het hof bekrachtigt het vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Noord-Nederland, die de vorderingen van [appellant] in eerste aanleg had afgewezen en VDVDK in het gelijk had gesteld. De kosten van de procedure worden aan de zijde van VDVDK begroot op € 726,- aan griffierecht en € 1.391,- aan salaris advocaat.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.248.583/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/18/185708 / KG ZA 18-215)
arrest in kort geding van 20 augustus 2019
in de zaak van

1.[appellant] ,

wonende te [A] ,
appellant,
in eerste aanleg: eiser in conventie en verweerder in reconventie,
hierna te noemen:
[appellant],
advocaat: mr. G.W. Breuker, kantoorhoudend te Groningen,
tegen

1.Agema Holding B.V.,

gevestigd te Utrecht,

2. Agema B.V.,

gevestigd te Utrecht,

3. Mr. A.W. van der Kroef Advocaat B.V.,

gevestigd te Purmerend,

4. Kreegha B.V.,

gevestigd te Utrecht,

5. Mr. J. de Wit Advocaat & Procureur B.V.,

gevestigd te Amsterdam,

6. Mr. R.G.J. Laan Advocaat en Procureur B.V.,

gevestigd te Venhuizen,

7. A. Hagedorn Advocaat B.V.,

gevestigd te Amsterdam,

8. Mr. K.A. Cerutti Advocaat & Procureur B.V.,

gevestigd te Middenbeemster,

9. M.R. Gerritsen Advocaten B.V.,

gevestigd te Den Haag,

10. Kroone Advocaat B.V.,

gevestigd te Alkmaar,

11. Mr. M. Bonefaas Advocaat B.V.,

gevestigd te Enkhuizen,

12.A.J. Vondeling Advocaat B.V.,

gevestigd te Alkmaar,

13. Mr. S. Hartog Advocaat en Procureur B.V.,

gevestigd te Alkmaar,

14. Praktijkvennootschap mr. E.W. Baart B.V.,

gevestigd te Amsterdam,

15. Mr. E.P. Keuvelaar Advocaat B.V.,

gevestigd te Utrecht,

16. J. Staab Advocaat B.V.,

gevestigd te Amsterdam,

17. Mr. D. Steffens Advocaat B.V.,

gevestigd te Amersfoort,

18. Mr. M. de Jong Beheer B.V.,

gevestigd te Utrecht,

19. Mr. K. Watanabe Advocaat B.V.,

gevestigd te Amsterdam,

20. Mr. A. Glijnis Advocaat B.V.,

gevestigd te Alkmaar,

21. W. Bonnet Advocaat B.V.,

gevestigd te Amsterdam,

22. Mr. J. Blakborn Advocaat B.V.,

gevestigd te Amsterdam,

23. de maatschap Van Diepen Van der Kroef Advocaten,

gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerden,
in eerste aanleg: gedaagden in conventie en eisers in reconventie,
hierna gezamenlijk te noemen:
VDVDK,
advocaat: mr. E.J. Bijleveld, kantoorhoudend te Utrecht.

1.Het geding in eerste aanleg

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van het vonnis van
31 juli 2018 dat de voorzieningenrechter van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, heeft gewezen.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep d.d. 27 augustus 2018;
- de memorie van grieven (met productie);
- de memorie van antwoord (met productie);
- de akte van [appellant] ;
- de antwoord-akte van VDVDK.
2.2
Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.
2.3
[appellant] vordert in het hoger beroep - samengevat - het vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Noord-Nederland te vernietigen en, alsnog:
in conventie:
de oorspronkelijke vorderingen van [appellant] toe te wijzen, VDVDK te veroordelen in de proceskosten van beide instanties en VDVDK te veroordelen tot terugbetaling van de ter uitvoering van het bestreden vonnis door [appellant] betaalde proceskosten;
in reconventie:
de vorderingen van VDVDK af te wijzen, VDVDK te veroordelen in de proceskosten van beide instanties en VDVDK te veroordelen tot terugbetaling van de ter uitvoering van het bestreden vonnis door [appellant] betaalde proceskosten.

3.De vaststaande feiten

3.1
Het hof gaat in hoger beroep uit van de feiten zoals beschreven in de rechtsoverwegingen 2.1 tot en met 2.10 van het bestreden vonnis nu daartegen in hoger beroep geen bezwaren zijn geformuleerd, aangevuld met wat in hoger beroep overigens nog is komen vast te staan.
3.2
[appellant] heeft bij schriftelijke koopovereenkomst van 27 oktober 2017 van [B] en [C] , wonende te [D] gekocht het woonhuis met aangebouwd huis, huis in de tuin, erf, tuin en verdere aanhorigheden, plaatselijk bekend [a-straat 1] te [D] , kadastraal bekend gemeente Schiermonnikoog, sectie [E] nummer [000] , groot tien are en tien centiare. Tevens heeft [appellant] bij voornoemde koopovereenkomst van [B] en [C] gekocht een perceel grond met de behuizing met binnenplaats en verder toebehoren, plaatselijk bekend [b-straat 2] te [F] , kadastraal bekend gemeente Groningen, sectie [G] nummer [001] , groot drie are en tweeëntwintig centiare, alsmede een onverdeeld aandeel in een aldaar gelegen gang, kadastraal bekend gemeente Groningen, sectie [H] nummer [002] , groot tweeëndertig centiare. De koopprijs voor de onroerende zaken tezamen bedraagt € 1.320.000,-. De koopovereenkomst is namens [B] en [C] aangegaan door ING als hun gevolmachtigde.
3.3
ING is de eerste hypotheekhouder met betrekking tot alle drie de onroerende zaken. VDVDK heeft een tweede hypotheekrecht op de onroerende zaak op Schiermonnikoog en een derde hypotheekrecht op de onroerende zaken te Groningen. Daarnaast heeft VDVDK een pandrecht op de roerende zaken die zich in de desbetreffende panden bevinden.
3.4
De koopovereenkomst is op 17 januari 2018 ingeschreven in de openbare registers.
3.5
Bij brief van 7 februari 2018 heeft de advocaat van [B] c.s., namens zijn cliënten de koopovereenkomst met [appellant] ontbonden met een beroep op artikel 20 van de koopovereenkomst. Daarin is opgenomen;
20.1.
De koopovereenkomst kan door verkoper ontbonden worden indien op datum notariële overdracht blijkt dat de verkoper geen royement verkrijgt van zijn hypothecaire inschrijvingen en beslagen op de onroerende zaak. Verkoper verplicht zich al het redelijk mogelijke te doen teneinde dat royement te verkrijgen. (...)
3.6
Na de ontbinding van de koopovereenkomst door [B] c.s. is ING (als hypotheekhouder) een executietraject gestart. De executoriale verkoop van de onroerende zaken stond voor 11 april 2018 gepland.
3.7
De levering had tot datum uitspraak van het bestreden vonnis niet plaats gevonden. Na het versturen van een ingebrekestelling aan [B] c.s., is [appellant] in maart 2018 een kort geding tot nakoming van de koopovereenkomst gestart tegen [B] c.s. en ING.
3.8
[appellant] had in eerste instantie ook VDVDK gedagvaard en gevorderd dat VDVDK zou worden veroordeeld tot doorhaling van zijn inschrijvingen. Uiteindelijk hebben [appellant] en VDVDK op 22 maart 2018 (de dag voor de kort geding zitting) de volgende afspraken gemaakt:
"Indien aan [appellant] wordt geleverd op basis van de aangehechte Koopovereenkomst zullen van Diepen van der Kroef advocaten en de partners van van Diepen van der Kroef advocaten akkoord gaan met royement van de hypotheken op de volgende onroerende zaken:
[a-straat 1] [D]
Kad. bekend gemeente Schiermonnikoog, sectie [E] , nummer [000]
[b-straat 2] [F]
Kadastraal bekend gemeente Groningen, sectie [H] nummers [001] en [002]
tegen gelijktijdig betaling door [appellant] aan VDVDK van een bedrag van € 35.000,--.
Verder hebben partijen de volgende afspraken gemaakt:
1. Betaling van het bedrag ad euro 35.000,-- dient gelijktijdig met de levering van
de panden aan [appellant] plaats te vinden via het kantoor van de notaris ten overstaan van wie de levering plaatsvindt;
2. Voor de levering van de onroerende zaken aan [appellant] dient het bedrag ad euro 35.000,-- op de derdengelden rekening van de notaris te zijn bijgeschreven:
3. Levering vindt plaats op 1 juli 2018, tenzij partijen (VDVDK en [appellant] ) een andere leveringsdatum overeenkomen.
Behoudens recht op nakoming van deze overeenkomst verlenen partijen ( [appellant] en van Diepen van der Kroef advocaten en haar maten) elkaar over en weer finale kwijting.
[appellant] trekt het kort geding van 22 maart 2018 jegens Van Diepen Van der Kroef Advocaten en haar partners in."
3.9
In een e-mailbericht van de advocaat van VDVDK aan die van [appellant] van 22 maart 2018 is het volgende opgenomen:
"Geachte confrère,
Bijgaand de (juiste) fax die vandaag aan de rechtbank is verzonden.
Ten aanzien van de afgesproken leveringsdatum van 1 juli 2018 wil ik hierbij nog kort de achtergrond vastleggen. Wij hebben een pandrecht op de roerende zaken die zich in de betreffende woningen bevinden. Doordat niet eerder dan 1 juli a.s. geleverd zal worden aan [appellant] geeft ons dat voldoende tijd om op een goede manier ons pandrecht uit te winnen
Wanneer we mogelijk meer of minder tijd nodig hebben om ons pandrecht op een goede manier te effecturen kunnen we hier mogelijk nadere afspraken over maken."
3.1
In het in de overwegingen 3.7 en 3.8 vermelde kort geding heeft de voorzieningenrechter bij vonnis van 30 maart 2018 [B] c.s. veroordeeld tot - kort gezegd - medewerking aan de levering en tot ontruiming. [appellant] heeft direct na ontvangst van de grosse van het kort gedingvonnis op 6 april 2018 het vonnis laten betekenen aan [B] c.s.
3.11
[appellant] heeft op 31 mei 2018, in verband met de geplande levering van de onroerende zaken, VDVDK per aangetekende brief gesommeerd om vóór 1 juli 2018 zijn recht als pandhouder uit te oefenen. [appellant] heeft aangegeven dat, indien VDVDK niet vóór 1 juli 2018 zijn recht als pandhouder heeft uitgeoefend, [appellant] zal overgaan tot ontruiming van de roerende zaken die zich in de onroerende zaken bevinden en hij alle kosten die hij moet maken doordat de onroerende zaken op genoemde datum nog niet ontruimd zijn, zal verhalen op VDVDK. Dit betreft onder meer de ontruimingskosten en bewaarnemingskosten. Daarnaast heeft [appellant] in de brief aangekondigd dat hij VDVDK aansprakelijk houdt voor schade die hij hierdoor zal lijden.
3.12
In verband met de levering van de onroerende zaken te Schiermonnikoog en Groningen heeft VDVDK op 25 juni 2018 de tussen partijen op 22 maart 2018 gemaakte afspraken aan de notaris doorgegeven. Eveneens in verband met die levering is alle partijen die een hypothecaire inschrijving op die onroerende zaken hebben die lager in rang zijn dan die van de ING en/of beslag hebben gelegd, verzocht om akkoord te gaan met doorhaling van de inschrijving. Met uitzondering van VDVDK zijn die partijen akkoord gegaan met de gevraagde doorhaling.
3.13
De levering van beide onroerende zaken heeft op 1 augustus 2018 alsnog plaats gevonden. Overeenkomstig het bestreden vonnis is een bedrag van € 35.000,- aan VDVDK betaald en heeft VDVDK haar medewerking verleend aan het doen van afstand van haar hypotheekrechten op de onroerende zaken. De ontruiming van de panden heeft namens [appellant] plaats gevonden en was voltooid op 13 juli 2018 (Schiermonnikoog) respectievelijk 24 juli 2018 (Groningen).

4.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg

4.1
[appellant] heeft in eerste aanleg, na wijziging van eis,(in conventie), samengevat, gevorderd:
primair: VDVDK te veroordelen tot medewerking aan royement (om niet) van haar hypotheekrechten op de onroerende zaken en, bij gebreke daarvan, vervangende rechterlijke toestemming tot levering te geven;
subsidiair: hetzelfde als onder primair met dien verstande dat [appellant] € 35.000,- op de derdenrekening van de notaris stort in afwachting van een in kracht van gewijsde gegaan vonnis over de verschuldigdheid van dat bedrag aan VDVDK;
meer subsidiair: hetzelfde als onder primair met dien verstande dat [appellant] € 35.000,- op de derdenrekening van de notaris stort met machtiging aan de notaris dat bedrag uit te betalen aan VDVDK gelijktijdig met de levering;
nog meer subsidiair: een zodanige beslissing te nemen als de voorzieningenrechter in goede justitie juist zal oordelen;
in alle gevallen: met (hoofdelijke) veroordeling van VDVDK in de proceskosten.
4.2
VDVDK heeft in eerste aanleg (in reconventie), samengevat, gevorderd [appellant] te veroordelen voorafgaand aan de levering van de onroerende zaken € 35.000,- op de derdenrekening van de notaris te storten en dit bedrag gelijktijdig met de levering aan VDVDK te voldoen, dit laatste onder de voorwaarde dat VDVDK meewerkt aan royement van haar hypotheekrechten, met veroordeling van [appellant] in de proceskosten.
4.3
De voorzieningenrechter heeft bij vonnis van 31 juli 2018 de conventionele vordering van [appellant] afgewezen en hem in de proceskosten veroordeeld. De reconventionele vordering van VDVDK is toegewezen met veroordeling van [appellant] in de proceskosten. De voorzieningenrechter oordeelde, samengevat, als volgt. De afspraken die partijen op 22 maart 2018 hebben gemaakt (zie hiervoor onder 3.8) verplichtten [appellant] tot betaling van € 35.000,-. Van een afspraak die VDVDK verplichtte tot ontruiming voorafgaand aan 1 juli 2018 is niet gebleken. VDVDK was op dat punt dus niet in verzuim en in dat gestelde verzuim kan dus evenmin reden gelegen zijn [appellant] niet tot nakoming van de gemaakte afspraken gehouden te achten. Evenmin is gebleken dat [appellant] bewogen is tot het maken van de afspraken door onjuiste informatieverstrekking van de kant van VDVDK.

5.De beoordeling van de grieven en de vordering

Spoedeisend belang
5.1
De vorderingen van [appellant] in eerste aanleg strekten alle ertoe een voorziening te krijgen voorafgaand aan en ten behoeve van de voor 1 juli 2018 geplande levering van de onroerende zaken in kwestie. De levering daarvan heeft inmiddels op 1 augustus 2018 plaats gevonden. In zoverre is het spoedeisend belang van [appellant] bij het gevorderde niet langer aanwezig. Dit neemt niet weg dat [appellant] belang heeft bij zijn hoger beroep in verband met zijn veroordeling tot betaling van het bedrag van € 35.000,- en de proceskostenveroordelingen.
Grieven
5.2
[appellant] heeft zes grieven ontwikkeld tegen het vonnis waarvan beroep. In die grieven worden de volgende thema's aan de orde gesteld:
- nalatigheid VDVDK bij ontruiming van de onroerende zaken (grief II)
- onjuiste informatieverschaffing door VDVDK (grief III)
- afwijzing conventionele vordering (grief IV)
- toewijzing van de reconventionele vordering (grief V)
- proceskostenveroordeling (grief VI)
- onderbouwing van de (conventionele) vordering (grief I).
De grieven worden hierna in deze volgorde behandeld.
De afspraak
5.3
De voorzieningenrechter heeft (in overweging 5.3. van het bestreden vonnis) tot uitgangspunt genomen de afspraak die partijen op 22 maart 2018 hebben gemaakt. Die afspraak hield in dat VDVDK zou meewerken aan royement van haar hypotheekrechten tegen, gelijktijdige, betaling door [appellant] aan haar van € 35.000,-. Tegen dit uitgangspunt is geen grief geformuleerd. Ook voor het hof is daarom uitgangspunt voor verdere beoordeling dat die afspraak is gemaakt.
Ontruiming
5.4
In
grief IIricht [appellant] zich tegen het oordeel van de voorzieningenrechter dat niet gebleken is van een afspraak dat VDVDK de zaken waarop zij pandrecht had vóór 1 juli 2018 uit de panden diende te verwijderen. [appellant] betoogt dat die afspraak er wel is. Het bestaan daarvan blijkt uit het feit dat de leveringsdatum van 1 juli 2018 juist is gekozen om VDVDK voldoende gelegenheid te geven haar pandrecht op de inboedelgoederen uit te oefenen. VDVDK heeft dat volgens hem ook expliciet bevestigd in een e-mailbericht van 8 mei 2018.
5.5
Het hof oordeelt als volgt. Op 22 maart 2018 - zie hiervoor onder 3.8 - hebben partijen afgesproken dat de onroerende zaken op 1 juli 2018 zullen worden geleverd tenzij partijen een andere leveringsdatum overeenkomen. In een e-mailbericht van 22 maart 2018 van de advocaat van VDVDK aan die van [appellant] (zie hiervoor onder 3.9) heeft de advocaat van VDVDK vastgelegd dat de leveringsdatum van 1 juli 2018 voldoende gelegenheid biedt aan VDVDK om het pandrecht tijdig uit te winnen. Indien meer of minder tijd nodig is voor dat uitwinnen kunnen, aldus de advocaat van VDVDK, mogelijk nadere afspraken worden gemaakt. [appellant] verwijst nog naar een e-mailbericht van "8 mei 2018", maar een dergelijk e-mailbericht bevindt zich niet bij de stukken. Kennelijk is bedoeld het genoemde bericht van 22 maart 2018 nu de inhoud daarvan precies die mededeling bevat die [appellant] als relevante mededeling aanmerkt in de memorie van grieven, randnummer 10, eerste zin.
5.6
Deze feiten maken voorshands onvoldoende aannemelijk dat partijen zijn overeengekomen dat VDVDK de onder haar pandrecht vallende zaken voor 1 juli 2018 diende te verwijderen uit de panden in kwestie. Dat staat niet in de schriftelijke vastlegging van de afspraken van 22 maart 2018. Het e-mailbericht van de advocaat van VDVDK van 22 maart 2018 schetst bovendien slechts waarom de wel in die schriftelijke weergave opgenomen leveringsdatum van 1 juli 2018 is overeengekomen, namelijk dat deze voldoende ruimte gaf aan VDVDK om haar pandrecht uit te oefenen. Over (een verplichting tot) ontruiming wordt in dat e-mailbericht niet gesproken. Dat is evenmin gebeurd in de brief van 31 mei 2018 die namens [appellant] aan VDVDK is gezonden (zie hiervoor onder 3.11). In die brief wordt met geen woord gerept over het bestaan van een afspraak tot ontruiming door VDVDK. Overige feiten of omstandigheden waaruit zou kunnen blijken dat VDVDK zich contractueel verplicht heeft tot ontruiming van de onder haar pandrecht vallende roerende zaken voor 1 juli 2018 zijn door [appellant] niet gesteld. Grief II faalt.
Informatieverstrekking
5.7
In
grief IIIricht [appellant] zich tegen het oordeel van de voorzieningenrechter dat hij onvoldoende heeft onderbouwd zijn stelling dat hij is bewogen tot het maken van de afspraak met VDVDK over betaling van € 35.000,- als gevolg van de onjuiste informatie die VDVDK hem heeft verstrekt en dat hij daardoor heeft gedwaald.
5.8
De toelichting op die grief begrijpt het hof aldus: VDVDK heeft aan [appellant] meegedeeld dat de waarde van het pand op Schiermonnikoog € 550.000,- was, dat de eerste hypotheekhouder (ING) een op die woning verhaalbare vordering had van € 515.000,- en dat er voor de tweede hypotheekhouder (VDVDK) dus nog een verhaalsruimte van € 35.000,- overbleef. In werkelijkheid echter bedroeg de op deze woning verhaalbare vordering van ING € 580.083,88. Dat wist [appellant] destijds niet. Hij heeft dus gedwaald bij het aangaan van de overeenkomst van 22 maart 2018 met VDVDK.
5.9
In hoger beroep is, zo stelt het hof vast, door [appellant] als productie overgelegd een mailbericht van mr. Jager (advocaat van ING) aan mr. Pipping (advocaat van [appellant] ) van 30 juli 2018 waarin is vermeld dat de vordering van ING met betrekking tot het pand op Schiermonnikoog € 580.083,88 bedraagt. Los van de vraag of dat bedrag juist is, geldt dat het een opgave is op basis van de stand van zaken per 30 juli 2018. [appellant] verdedigt de stelling dat hij bij het aangaan van de overeenkomst van 22 maart 2018 in dwaling verkeerde. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, kan niet tot uitgangspunt worden genomen dat de vordering van ING per die datum ook al € 580.083,88 was.
5.1
Integendeel, daarvoor bestaan contra-indicaties. Zo is door VDVDK in eerste aanleg als productie 14.1 in het geding gebracht het ontwerp van een aflosnota d.d. 1 februari 2018. Daarop is vermeld als aan het pand op Schiermonnikoog toerekenbaar aflosbedrag (hypotheek W092-148106) een bedrag van € 515.575,07. De juistheid van de per die datum geldende gegevens heeft [appellant] in eerste aanleg noch in hoger beroep betwist. Door [appellant] zelf is bovendien in eerste aanleg als productie 9 in het geding gebracht een pro forma aflosnota d.d. 21 maart 2018 waarop als aan het pand op Schiermonnikoog (hypotheek W092-148106) toerekenbaar aflosbedrag is vermeld € 545.313,42. Dat per 22 maart 2018 sprake was van een op het pand op Schiermonnikoog rustende aflosverplichting ter hoogte van € 580.083,88 kan dan ook niet worden aangenomen. In zoverre mist het betoog van [appellant] feitelijke grondslag.
5.11
Daarbij komt het volgende. De al genoemde (ontwerp-)aflosnota van 1 februari 2018 is ten behoeve van het kort geding van 23 maart 2018 destijds in het geding gebracht door VDVDK. In die procedure was aan de orde de vraag of VDVDK moest meewerken aan royement van haar hypothecaire inschrijvingen. Voor beantwoording van die vraag was (mede) van belang tot welk bedrag ING zich op het pand op Schiermonnikoog zou kunnen verhalen en, in het verlengde daarvan, of VDVDK misbruik maakte van recht door niet onvoorwaardelijk mee te werken aan royement. De aflosnota van 1 februari 2018 vormde een indicatie (€ 515.575,07) voor het aan ING toekomende bedrag maar bood geen zekerheid.
5.12
Om aan het geschil en de daarmee gepaard gaande onzekerheden (zoals de hoogte van het bedrag dat ING kon verhalen op het pand op Schiermonnikoog) een einde te maken hebben partijen op 22 maart 2018 een vaststellingsovereenkomst gesloten. Voor vernietiging daarvan - daargelaten dat die niet gevorderd is - is slechts plaats indien gebondenheid van [appellant] daaraan in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn (art. 7:904 lid 1 BW). Het enkele feit dat ING zich bij de uiteindelijke levering mogelijk tot een hoger bedrag dan € 515.575,07 op de opbrengst van de verkoop van het pand op Schiermonnikoog heeft kunnen verhalen is onvoldoende om verdere gebondenheid van [appellant] aan die vaststellingsovereenkomst onaanvaardbaar te achten.
5.13
Zoals hiervoor (onder 3.6) vermeld is ING, na de ontbinding van de koopovereenkomst door [B] c.s., een executietraject gestart. De executoriale verkoop van de onroerende zaken stond voor 11 april 2018 gepland. Spijker-Vast-Goed BV heeft in dat traject een bod gedaan. [appellant] noemt dat bod in zijn memorie van grieven (onder 13) het gevolg van "samenspel" en "niet realistisch". In de vaststellingsovereenkomst wordt ervan uitgegaan dat [appellant] koopt van [B] en [C] . Het bod van Spijker-Vast-Goed B.V. speelde dus op 22 maart 2018 geen rol meer. Ook de nu besproken stelling van [appellant] kan dan ook niet leiden tot de conclusie dat het onaanvaardbaar is hem verder aan de vaststellingsovereenkomst gebonden te achten. Grief 3 en het op de informatieverstrekking betrekking hebbende deel van grief 1 falen.
Afwijzing vorderingen
5.14
In de
grieven IV, V en VIbetoogt [appellant] dat zijn conventionele vorderingen ten onrechte zijn afgewezen, de reconventionele vordering ten onrechte is toegewezen en [appellant] ten onrechte is veroordeeld in de proceskosten (conventie en reconventie). VDVDK weigerde immers, aldus [appellant] , ten onrechte onvoorwaardelijk mee te werken aan royement van haar hypothecaire inschrijvingen. Bovendien had met minder ver gaande toewijzing kunnen worden volstaan omdat [appellant] had aangeboden zekerheid te stellen voor het bedrag van € 35.000,-. Tot slot had in ieder geval de meer subsidiaire vordering van [appellant] moeten worden toegewezen en niet de reconventionele vordering met dezelfde strekking van VDVDK.
5.15
Hiervoor is al geoordeeld dat partijen op 22 maart 2018 zijn overeengekomen dat VDVDK zou meewerken aan royement tegen betaling door [appellant] van € 35.000,- en dat geen redenen aanwezig zijn om [appellant] niet langer aan die overeenkomst gebonden te achten. VDVDK behoefde geen genoegen te nemen met het stellen van zekerheid voor dat bedrag. Afwijzing van de primair en subsidiair ingestelde vordering werd daardoor gerechtvaardigd.
5.16
De meer subsidiaire vordering van [appellant] was nodeloos ingesteld. VDVDK was immers bereid royement te verlenen tegen betaling van € 35.000,-. Daarvoor was geen vordering tegen VDVDK nodig. Ook deze vordering is terecht afgewezen. De reconventionele vordering van VDVDK daarentegen was niet nodeloos: [appellant] weigerde immers € 35.000,- te voldoen bij levering.
5.17
[appellant] was zowel in conventie als in reconventie de in het ongelijk gestelde partij en is dan ook terecht in de proceskosten veroordeeld. De grieven IV, V en VI slagen niet. In het licht van al het voorgaande ontbeert grief I zelfstandig betekenis. Deze kan dan ook verder onbesproken blijven.

6.De slotsom

6.1
De grieven falen, zodat het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd.
6.2
[appellant] is de in het ongelijk gestelde partij. Hij wordt daarom in de kosten van het hoger beroep veroordeeld. Die kosten zijn aan de zijde van VDVDK € 726,- aan griffierecht en € 1.391,- wegens salaris advocaat (memorie van antwoord, 1 punt tarief III). Aan de antwoord-akte van VDVDK wordt geen (half) punt toegekend omdat deze geen bijzondere inhoud heeft.

7.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 31 juli 2018;
veroordeelt [appellant] in de kosten van de procedure aan de zijde van VDVDK gevallen en begroot die kosten op € 726,- aan griffierecht en € 1.391,- wegens salaris advocaat;
wijs af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mr. W.P.M. ter Berg, mr. L. Janse en mr. R.E. Weening en is door de rolraadsheer, in tegenwoordigheid van de griffier, in het openbaar uitgesproken op
20 augustus 2019.