Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.[geïntimeerde 1] ,wonende te [woonplaats] ,geïntimeerde sub 1, hierna: [geïntimeerde 1] ,
2.2. PB TankCollect,gevestigd en kantoorhoudende te Rijswijk,geïntimeerde sub 2.
1.Het geding in eerste aanleg
hebben tegen dat vonnis geen hoger beroep ingesteld.
2.Het geding in hoger beroep
- de e-mail met bijlagen van 22 maart 2019 van [geïntimeerde 1] ;
- de brief met bijlagen van 25 maart 2019 van mr. Van den Sigtenhorst;
- het faxbericht met bijlagen van 29 april 2019 van de voor de praktijk van mr. Van den
Sigtenhorst waarnemend advocaat, mr. A.J.T.M. Hendriks;
- de e-mail van 7 mei 2019 van [geïntimeerde 1] ;
- het faxbericht van 22 mei 2019 van mr. Hendriks;
- het faxbericht met één bijlage van 6 juni 2019 van mr. Hendriks en
- het faxbericht met bijlagen van 25 juni 2019 van mr. Bakhuis.
[geïntimeerde 1] en PB TankCollect zijn niet verschenen.
3.De motivering van de beslissing in hoger beroep
Op 11 oktober 2005 is de wettelijke schuldsaneringsregeling van toepassing verklaard op [appellanten] . Deze regelingen zijn bij vonnis van de rechtbank van 3 juni 2010 beëindigd zonder verlening van de schone lei aan [appellanten] .
hebben in 2014 van [geïntimeerde 1] (en zijn echtgenote) een op een recreatiepark ( [recreatiepark] ) gelegen recreatiewoning gehuurd. [appellanten] zijn op 6 april 2016 uit die woning vertrokken.
[appellant 1] was werkzaam als vrachtwagenchauffeur. Sinds 2002 ontvangt hij een WAO-uitkering. Daarnaast ontvangt hij een uitkering ingevolge de Toeslagenwet, in totaal ongeveer € 1.250 netto per maand.
[appellant 2] heeft ongeveer tweeënhalf jaar vrijwilligerswerk verricht. In oktober 2018 heeft zij van [werkgever] een contract van drie maanden gekregen. Dit contract is niet verlengd. [appellant 2] is op 4 maart 2019 met klachten opgenomen in een ziekenhuis en vervolgens geopereerd. Deze operatie was niet succesvol en [appellant 2] zal waarschijnlijk opnieuw geopereerd moeten worden.
3.2 De schulden van [appellanten] bedragen in totaal ruim € 100.000. Tot deze schulden behoren een schuld aan [geïntimeerde 1] van € 6.809,39 en een schuld aan PB TankCollect van € 72,01.
In toelichting hierop heeft de beschermingsbewindvoerder ter zitting verklaard dat [appellanten] reeds vanaf januari 2017 € 70 per maand hebben gespaard voor hun schuldeisers, in totaal ongeveer € 2.000. Op dit bedrag dienen nog 9% aan bemiddelings-kosten voor de gemeente Apeldoorn en € 6 per maand voor financieel beheer in mindering te worden gebracht. De in het aanbod genoemde termijn van drie jaar eindigt, aldus mr. Bakhuis, in januari 2020.
zal binnenkort wel een medische ingreep moeten ondergaan, maar daarna zal zij weer gaan solliciteren naar fulltime werk. Indien zij en [appellant 1] tot de wettelijke schuldsaneringsregeling zouden kunnen worden toegelaten, zou op in ieder geval [appellant 2] de plicht rusten te trachten voltijds werk te vinden en zou hier strikt op worden toegezien door de bewindvoerder en rechter-commissaris. Deze controle kan de gemeente Apeldoorn in het minnelijk traject niet garanderen. Omdat de kans groot is dat [appellant 2] met een fulltime baan meer zou kunnen gaan verdienen en bijeen zou kunnen brengen voor de schuldeisers dan thans het geval is, terwijl onvoldoende onderbouwd is dat de naleving van de sollicitatieplicht door de schuldhulpverlenende instantie nauwgezet zal worden gecontroleerd als het verzoek zou worden toegewezen, kan niet worden gezegd dat het aanbod waarop de verzoeken zien het hoogst haalbare is, aldus de rechtbank.
Bij een verzoek als het onderhavige geldt als uitgangspunt dat het iedere schuldeiser in beginsel vrij staat te verlangen dat zijn vordering volledig wordt voldaan, zodat niet snel geoordeeld kan worden dat een schuldeiser in redelijkheid niet heeft mogen weigeren.
Het ligt dan ook op de weg van de schuldenaar te bewijzen dat de schuldeiser in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de aangeboden schuldregeling heeft kunnen komen.
Anders dan [appellanten] aanvoeren, brengt het gegeven dat [geïntimeerde 1] en PB TankCollect samen een minderheid (2 van de in totaal 66) schuldeisers vormen met een relatief gering percentage (bijna 7%) van de totale schuldenlast, op zichzelf nog niet mee dat deze schuldeisers verplicht moeten worden in te stemmen met de aangeboden schuldregeling.
Bij die stand van zaken kan niet anders geconcludeerd worden dat [appellanten] gedurende een substantiële periode, waaronder de periode waarop het aanbod voor de schuldregeling ziet, zich niet maximaal hebben ingespannen om zoveel mogelijk te kunnen betalen aan hun schuldeisers.
Daar komt bij dat tijdens de zitting is gebleken dat het schuldregelingsvoorstel inmiddels is achterhaald en dus niet meer als zodanig kan worden uitgevoerd, omdat zich door het vertrek van de kostgeld betalende dochter per medio mei 2019 een substantiële wijziging in de financiële gezinshouding heeft voorgedaan.
€ 50 per maand) worden betaald. Deze betalingen zijn volgens de beschermingsbewind-voerder erop gericht beslaglegging op de (in)boedel van [appellanten] te voorkomen. De beschermingsbewindvoerder heeft op vragen van het hof verklaard dat de overige schuldeisers niet op de hoogte zijn gebracht van deze betalingen en daar dus ook niet mee hebben ingestemd. Door deze selectieve betalingen hebben [appellanten] het gros van hun schuldeisers - waaronder [geïntimeerde 1] en PB TankCollect - benadeeld.
De enkele namens [appellanten] ter zitting gedane suggestie om de beschermingsbewindvoerder in gesprek te laten gaan met de gemeente ten einde na te gaan of een bepaalde vorm van compensatie aan de (benadeelde) schuldeisers mogelijk is, kan deze conclusie niet veranderen.