ECLI:NL:GHARL:2019:6150
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Vernietiging van tussentijdse beëindiging van de wettelijke schuldsaneringsregeling
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 25 juli 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de tussentijdse beëindiging van de wettelijke schuldsaneringsregeling van appellanten, echtelieden die in financiële problemen verkeerden. De rechtbank Overijssel had eerder, op 14 juni 2019, de schuldsaneringsregeling beëindigd op grond van artikel 350, lid 3 sub f van de Faillissementswet (Fw), omdat er feiten en omstandigheden aan het licht waren gekomen die bij de indiening van het verzoekschrift tot toelating tot de regeling al bestonden, maar pas later bekend werden. De rechtbank oordeelde dat de verkoop van de agrarische onderneming van appellanten onder druk van de bank had plaatsgevonden en dat er een schijnconstructie was opgezet om fosfaatrechten veilig te stellen.
In hoger beroep hebben appellanten betoogd dat de verkoop onder dwang heeft plaatsgevonden en dat zij geen andere keuze hadden dan akkoord te gaan met de voorwaarden van de verkoop. Het hof heeft de verklaringen van appellanten en hun zoon ter zitting in aanmerking genomen en vastgesteld dat de verkoop van de onderneming inderdaad onder druk van de bank heeft plaatsgevonden. Het hof concludeert dat er geen vooropgezet plan was om financieel voordeel te behalen ten koste van de schuldeisers.
Het hof heeft geoordeeld dat de schuldsaneringsregeling van appellanten naar behoren verloopt en dat er geen redenen zijn om de regeling tussentijds te beëindigen. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en bepaald dat de schuldsaneringsregeling wordt voortgezet.