Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
voorheen h.o.d.n. [bedrijf appellante],
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.De vaststaande feiten
Art. 1
4.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
5.De motivering van de beslissing in hoger beroep
de eerste griefkomt [bedrijf appellante] op tegen het oordeel van de kantonrechter dat er op 25 maart 2016 voldoende grond was voor TPS om de agentuurovereenkomst op te zeggen. [bedrijf appellante] ontkent in de toelichting op de grief niet dat zij de in artikel 12 van de agentuurovereenkomst bepaalde verkooppunten niet heeft gerealiseerd, maar zij voert aan dat het realiseren van deze verkooppunten ten tijde van de opzegging door TPS niet meer relevant was als gevolg van de gewijzigde bedrijfsstrategie van TPS. Volgens [bedrijf appellante] is tijdens gesprekken op 4 december 2015 en 5 februari 2016 een wijziging in de bedrijfsstrategie van TPS afgesproken en doorgevoerd. Deze wijziging hield in, in ieder geval voor [bedrijf appellante] , dat er niet langer werd gestreefd naar het realiseren van verkooppunten, maar dat de aandacht volledig werd gericht op de veel lucratievere markt voor vrachtwagens. Door aan transportbedrijven te verkopen, wordt wel Ride-On verkocht maar worden geen verkooppunten gecreëerd (zie memorie van grieven punt 14 en 15). Een andere (voormalige) handelsagent van TPS, [handelsagent TPS] , heeft in een schriftelijke verklaring (zie productie 2 memorie van grieven) bevestigd dat de bedrijfsstrategie van TPS is gewijzigd en dat verkooppunten niet meer van belang waren. TPS betwist dat er sprake was van een gewijzigde bedrijfsstrategie waardoor de in de agentuurovereenkomst opgenomen verkooppunten niet meer relevant zouden zijn.
grief 1.
grief 1en dient te worden beoordeeld welke schadevergoeding door TPS verschuldigd is. Het hof overweegt hierover reeds nu als volgt.
grief 1doel zou treffen, zij niet meer schadevergoeding toegekend zal krijgen dan haar door de kantonrechter in het vonnis waarvan beroep is toegekend.
grief 2voert [bedrijf appellante] aan dat bij het vaststellen van de hoogte van de schadevergoeding door de kantonrechter ten onrechte geen rekening is gehouden met het bepaalde in artikel 14.1 van de agentuurovereenkomst waarin staat dat na de einddatum van de agentuurovereenkomst [bedrijf appellante] gedurende een periode van zes maanden nog recht heeft op provisie. Omdat TPS met ingang van 25 maart 2016 met onmiddellijke ingang de toegang van [bedrijf appellante] tot haar systemen heeft geblokkeerd, is [bedrijf appellante] niet in de gelegenheid geweest haar klanten te benaderen met betrekking tot de voortgang van de relatie met TPS na haar vertrek. Volgens [bedrijf appellante] betekent dit dat ook de nog te verwachten omzet gedurende zes maanden na einddatum agentuurovereenkomst als schade dient te worden toegekend.
grief 2faalt.
grieven 3 tot en met 6komt [bedrijf appellante] op tegen het afwijzen van de boetes (zie artikel 15 agentuurovereenkomst) door de kantonrechter. Volgens [bedrijf appellante] is TPS drie maal de boete verschuldigd omdat: [bedrijf 2] actief is geweest in het rayon van [bedrijf appellante] (
grief 3), [bedrijf appellante] tijdens de duur van de agentuurovereenkomst niet adequaat van informatie is voorzien door TPS (
grief 4) en [bedrijf appellante] onvoldoende inzage heeft gehad in de administratie van TPS om na te kunnen gaan op welke provisie zij nog recht had (
grief 5).
Grief 6heeft betrekking op de afwijzing door de kantonrechter van de boetes omdat [bedrijf appellante] TPS niet in gebreke heeft gesteld. Volgens [bedrijf appellante] is een ingebrekestelling niet vereist en indien die wel is vereist heeft zij in haar e-mail van 24 maart 2016 TPS in gebreke gesteld. TPS heeft een en ander gemotiveerd betwist.
Verder heb ik aangegeven dat overtredingen plaatsvinden in de handhaving van mijn contract. Namelijk dat er rechtstreeks acquisitie gepleegd wordt in mijn rayon door anderen die al dan niet voor TPS werken. Ik heb een aantal bedrijven genoemd, maar de lijst die ik van [persoon] heb gekregen met daarop alle bedrijven waar hij mee bezig is, is daarbij een goede leidraad. Ik heb dan ook aangegeven dat ik je de mogelijkheid wil bieden, zoals ook omschreven in artikel 15 van de agentuurovereenkomst, om dit verzuim te herstellen.
grief 4reeds daarom faalt.
Grief 5faalt.
grief 6geen zelfstandige betekenis zodat deze faalt en geen verdere bespreking behoeft.
6.De beslissing
uitsluitendbewijs door bewijsstukken wenst te leveren, zij die stukken op de roldatum
20 augustus 2019in het geding dient/dienen brengen,
beidepartijen, van hun advocaten en van de getuigen zal opgeven op de
roldatum6 augustus 2019,waarna dag en uur van het verhoor (ook indien voormelde opgave van een of meer van partijen ontbreekt) door de raadsheer-commissaris zullen worden vastgesteld;