ECLI:NL:GHARL:2019:5884

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
16 juli 2019
Publicatiedatum
16 juli 2019
Zaaknummer
200.218.571
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake schadevergoeding voor brandschade na diefstal van een auto met alarmclausule

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van Bosporus Freight Forwarding B.V. tegen ASR Schadeverzekering N.V. over de schadevergoeding voor een auto die in 2011 werd gestolen en later uitgebrand teruggevonden. Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft op 16 juli 2019 uitspraak gedaan. De kern van de zaak betreft de vraag of ASR verplicht is om de brandschade te vergoeden, gezien de alarmclausule die de dekking voor diefstalschade uitsluit. Het hof oordeelt dat Bosporus, ondanks de diefstal, nog steeds een verzekerbaar belang had bij de auto en dat de verzekering nog van kracht was op het moment van de brand. ASR had geen schriftelijke opzegging gedaan en de verzekering was dus niet beëindigd. Het hof concludeert dat de brandschade gedekt is onder de polisvoorwaarden, maar dat de schade proportioneel moet worden verdeeld tussen Bosporus en ASR, waarbij ASR 30% van de brandschade moet vergoeden. Het hof vernietigt het eerdere vonnis van de rechtbank Midden-Nederland en doet opnieuw recht, waarbij het de schadevergoeding beperkt toewijst.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.218.571
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, 385935)
arrest van 16 juli 2019
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Bosporus Freight Forwarding B.V.,
gevestigd te Hendrik-Ido-Ambacht,
appellante,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna: Bosporus,
advocaat: mr. T. Besmalinovic,
tegen:
de naamloze vennootschap
ASR Schadeverzekering N.V.,
gevestigd te Utrecht,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna: ASR,
advocaat: mr. R.H.J. Wildenburg.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 2 april 2019 hier over (verder: het tussenarrest). Het is gepubliceerd onder ECLI:NL:GHARL:2019:2909. Daarin is de zaak naar de rol verwezen opdat Bosporus zich bij akte zou uitlaten naar aanleiding van de verweren en producties van ASR zoals vermeld in rov. 5.1 van het tussenarrest over de primaire grondslag van brandschade en in rov. 5.7 over de schrootwaarde.
1.2
Het verdere verloop blijkt uit:
- een akte van Bosporus na tussenarrest.
1.3
Vervolgens heeft het hof arrest bepaald op basis van het voor het tussenarrest door ASR overgelegde procesdossier, gecompleteerd met de akte van Bosporus in het griffiedossier.

2.De verdere motivering van de beslissing in hoger beroep

2.1
Het gaat in deze zaak dus om een casco tegen brand en diefstal verzekerde auto die in de nacht van 21 op 22 oktober 2011 bij Parijs is gestolen en omstreeks 10 april 2012 geheel uitgebrand in België is teruggevonden. In het tussenarrest heeft het hof al geoordeeld dat ASR op grond van de alarmklasseclausule niet verplicht is om de diefstalschade te vergoeden. Nu gaat het nog om de brandschade.
2.2
Eerst moet worden onderzocht of de verzekeringsovereenkomst bij het terugvinden van de uitgebrande auto nog steeds gold.
ASR beroept zich namelijk op artikel 5 lid 3 van de Bedrijfsverzekeringen Algemene Voorwaarden (productie 4 bij memorie van antwoord). Volgens dit artikel eindigt een verzekering direct
“zodra u geen belang meer hebt bij een verzekerde zaak en u de feitelijke macht daarover verliest.”
In haar verklaring van 2 november 2011 (bijlage 9 bij productie 4 bij inleidende dagvaarding) heeft Bosporus
“na ontvangst van de schadepenningen van ASR”de eigendom van de auto aan ASR overgedragen. Maar ASR heeft bij brief van 29 december 2011 (productie 2 bij akte van ASR voor de comparitie in eerste aanleg) aan (de assurantietussenpersoon van) Bosporus bericht dat de geclaimde diefstalschade niet onder de dekking valt en niet voor vergoeding in aanmerking komt. De eigendom van de auto is dus niet aan ASR overgedragen, nu er geen schadepenningen zijn betaald. Hoewel Bosporus de feitelijke macht over de auto had verloren, hield zij dus, ondanks de diefstal, toch belang bij (de eigendom van) de auto, de waarde ervan en de mogelijkheid om deze terug te krijgen. Aldus had zij nog steeds een verzekerbaar belang.
2.3
ASR beroept zich ook op artikel 5 lid 2, aanhef en onder c. van die voorwaarden:
“Een verzekering eindigt als wij deze schriftelijk opzeggen: binnen 30 dagen nadat wij op de hoogte zijn gebracht van een gebeurtenis die ons kan verplichten tot het geven van een vergoeding.”
ASR heeft echter helemaal geen schriftelijke opzegging aangevoerd of overgelegd. Wel heeft zij (als producties 5 en 6 bij memorie van antwoord) print screens in het geding gebracht, waarvan de eerste rept van opschorting op 22 oktober 2011 (wegens de diefstalmelding) en de tweede van een (daarop gebaseerd) royement op 13 maart 2012, volgens ASR met terugwerkende kracht. Gesteld noch gebleken is echter dat ASR zodanige berichten van opschorting en/of opzegging aan Bosporus heeft verzonden en evenmin op welke polisvoorwaarden zij de opschorting baseert. Er kan daarom niet vanuit worden gegaan dat de verzekering is opgeschort of opgezegd.
Bosporus had dus nog belang bij de auto en de verzekering was nog van kracht toen de auto uitgebrand werd teruggevonden. Overigens staat, anders dan ASR aanvoert, niet vast dat de brand na 13 maart 2012 of ook maar na 22 oktober 2011 heeft plaatsgevonden.
2.4
Volgens ASR gaat het bij de brandschade nog steeds om schade aan het motorrijtuig ontstaan door een, hier niet gedekte, diefstal.
Het polisblad (productie 3 bij inleidende dagvaarding) betrekt de alarmklasseclausule uitsluitend op
“(poging tot) diefstal, braak, joyriding, verduistering, oplichting of vermissing”. Deze categorie sluit naadloos aan bij de dekkingsbepaling in artikel 4 lid 1, aanhef en onder c. van de Bijzondere Voorwaarden Personenautoverzekering Casco Compleet (productie 1 bij conclusie van antwoord):
“diefstal, braak, verduistering, oplichting, joyriding, vermissing en poging tot diefstal, braak en joyriding”. Ook de aanvullende uitsluiting in artikel 8, aanhef en onder 8 van die voorwaarden wegens het ontbreken van een anti-diefstalsysteem is slechts beperkt tot de gevallen van joyriding of diefstal. Dit betekent dat Bosporus als verzekeringnemer, al werd zij bijgestaan door een verzekeringstussenpersoon (Sentez), in redelijkheid niet behoefde te verwachten dat ASR de alarmklasseclausule ook wilde betrekken op de in artikel 4 lid 1, aanhef en onder a. van die voorwaarden naast diefstal nevengeschikt opgenomen categorie:
“brand, ontploffing, blikseminslag, zelfontbranding en kortsluiting”.
2.5
Toen de auto werd teruggevonden, hadden zich dus twee evenementen voorgedaan, de diefstal en de brand. De diefstaloorzaak is van dekking uitgesloten, maar de brand op zichzelf niet. Zij heeft plaatsgevonden tijdens de looptijd van de verzekering en vormt op grond van artikel 4 lid 1, aanhef en onder a. van die voorwaarden een gedekte gebeurtenis.
2.6
Volgens ASR is echter alleen de diefstal de rechtens relevante oorzaak van de schade en is de brand daarop terug te voeren; aan de opvolgende brand komt in haar optiek geen zelfstandige betekenis meer toe. ASR redeneert dat men anders de auto wel direct in brand had gestoken en hem daarvoor niet had behoeven te stelen. Maar deze redenering is op zichzelf al niet sluitend. Voor de door ASR hier voorgestane toepassing van de
“dominant cause”leer verwijst zij naar de omschrijving van het begrip
“gebeurtenis”onder Bedrijfsverzekeringen Algemene Begripsomschrijving (productie 4 bij memorie van antwoord), te weten
“Een voorval of een reeks van voorvallen die met elkaar verband houden, waardoor schade ontstaat. De gebeurtenis moet plaatsvinden tijdens de looptijd van de verzekering.”
2.7
Deze omschrijving van het begrip
“gebeurtenis”is echter onduidelijk op het punt van het daar bedoelde
“verband”: gaat het om een temporeel (tijds-)verband of een causaal (oorzakelijk) verband of een andersoortig verband? Dit onderscheid is van belang omdat geen van beide partijen in deze zaak heeft uiteengezet (en mogelijk ook niet zal hebben ontdekt of kan achterhalen) welke personen wat met de auto hebben uitgespookt in de hier relatief lange periode tussen de diefstal van 21/22 oktober 2011 en de vondst van de uitgebrande auto omstreeks 10 april 2012; er bestaat alleen een volgordeverband tussen de diefstal en de brand, van meer is niet gebleken. Vooral is niet bekend wanneer en waardoor de auto in brand is geraakt en of er een causaal verband is tussen de diefstal en de brand. De brand is gedurende deze langere periode niet per se een gevolg van de eind oktober 2011 gepleegde diefstal geweest. Ook wanneer wordt uitgegaan van de
“dominant cause”leer betekent dit in dit specifieke geval dus niet dat de schade als gevolg van de diefstal (als
“dominant cause”moet worden beschouwd. Uiteindelijk bieden de polisvoorwaarden voor dit geval van polycausaliteit geen aanwijzing voor de door ASR voorgestane uitleg. Als ASR op een geval als dit de
“dominant cause”leer had willen toepassen, had het op haar weg gelegen om dit in duidelijke bewoordingen in de polisvoorwaarden op te nemen. Dat heeft zij echter nagelaten.
2.8
De, niet gedekte, diefstal heeft voor Bosporus allereerst geleid tot het verlies van de feitelijke macht, de gebruikswaarde en gaandeweg ook van de vermogenswaarde van de auto. De, wel gedekte, brand heeft onmiddellijk geleid tot zaaks- en vermogensschade. De uiteindelijke schade is een gevolg van beide factoren, maar onduidelijk is wat hun afzonderlijke causaliteitsbijdrage is geweest. De schade is mede een gevolg van een, niet gedekte, diefstal, welke omstandigheid, in de verhouding tot ASR, aan Bosporus als benadeelde kan worden toegerekend. De vergoedingsplicht van ASR wegens de brandschade wordt daarom proportioneel verminderd door de schade over Bosporus en ASR te verdelen in evenredigheid met de mate waarin de aan ieder toe te rekenen omstandigheden tot de schade hebben bijgedragen. Bij gebreke van nadere feitelijke informatie over de gebeurtenissen tussen de diefstal en de brand ligt als uitgangspunt voor de hand om de schade 50 - 50 te verdelen. Maar er kan toch ook niet zo maar worden voorbijgegaan aan het ervaringsgegeven dat een dief en zijn (directe) opvolgers als regel minder zorg zullen hebben voor de gestolen auto. Zo komt het nogal eens voor dat een auto wordt gestolen en vervolgens na kortere of langere tijd wordt gebruikt voor criminele activiteiten waarna de daders de sporen ervan door brandstichting aan de auto willen uitwissen. Dit rechtvaardigt de schade toch meer toe te rekenen aan de diefstal, namelijk voor 70%. ASR zal daarom 30% van de gedekte brandschade aan Bosporus moeten vergoeden.
2.9
In haar vorderingen gaat Bosporus er telkens van uit dat ASR haar in ieder geval, naast de dagwaarde, ook de schrootwaarde van de auto moet vergoeden, hetgeen ASR gemotiveerd betwist en waarop Bosporus nog in haar akte na tussenarrest (sub 24) heeft gereageerd.
Hierover oordeelt het hof als volgt. Volgens artikel 13, aanhef en lid 1 aanhef en sub a. van Bijzondere Voorwaarden Personenautoverzekering Casco Compleet vergoedt ASR in een geval als dit de dagwaarde en brengt zij daarop de waarde van de restanten in mindering. ASR is dus niet onder de polis verplicht tot uitkering van de schrootwaarde, maar dient deze wel te verrekenen. Daarbij wordt kennelijk voorondersteld dat ASR, en niet de verzekerde zelf, de schrootwaarde in ontvangst heeft genomen.
Volgens Bosporus is ASR door de auto én in eigendom te houden én niets uit te keren in ieder geval in zoverre ongerechtvaardigd verrijkt. Hieraan voegt Bosporus toe dat ASR de stallingskosten heeft voldaan en zo de schootwaarde van de auto te gelde kon maken en mogelijk ook te gelde heeft gemaakt.
Hiervoor heeft het hof al in rov. 2.2 geoordeeld dat ASR het autowrak niet in eigendom heeft verkregen. ASR heeft bij memorie van antwoord gesteld dat zij na het terugvinden van de auto coulancehalve de stallingskosten heeft betaald, dat Bosporus zelf de repatriëring heeft geregeld (op kosten van ASR) bij SOS en als eigenaresse het vrijwaringsbewijs heeft verkregen en dat ASR niet de (schroot-)waarde heeft gehouden en/of uit de schrootwaarde de repatriëringskosten heeft voldaan. Bosporus heeft hier in haar akte onvoldoende tegenin gebracht. Aldus heeft ASR voldoende gemotiveerd betwist dat zij op enig moment over de schrootwaarde van de auto zou hebben beschikt, zodat deze vordering ook niet op die grond toewijsbaar is.
2.1
Bosporus heeft haar beroep op de derogerende werking van redelijkheid en billijkheid als bedoeld in artikel 6:248 lid 2 BW alleen opgeworpen voor zover niet de brandschade maar de diefstalschade als uitgangspunt heeft te gelden. In het tussenarrest heeft het hof dit beroep (ten aanzien van de grondslag diefstalschade) al verworpen. Daarom behoeft hierop niet meer te worden beslist.
2.11
Partijen hebben geen feiten en/of omstandigheden aangevoerd die, indien bewezen, tot een andere beslissing zouden moeten leiden. Het hof passeert daarom de bewijsaanbiedingen van partijen.

3.De slotsom

3.1
Het hoger beroep slaagt gedeeltelijk. Het bestreden eindvonnis zal worden vernietigd. Het gevorderde zal beperkt worden toegewezen zoals hieronder vermeld.
3.2
Nu beide partijen voor een deel in het ongelijk worden gesteld, zullen de kosten van beide instanties worden gecompenseerd zoals hierna vermeld.

4.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
vernietigt het eindvonnis van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 12 augustus 2015 en doet opnieuw recht:
verklaart voor recht dat de door Bosporus geleden schade voor 30% gedekt is onder de ASR- verzekering, meer specifiek onder artikel 4 lid 1, aanhef en sub a. (brandschade) van de door ASR gehanteerde Bijzondere Voorwaarden Personenautoverzekering Casco Compleet, zoals hiervoor omschreven;
veroordeelt ASR om over te gaan tot afwikkeling van de door Bosporus als gevolg van de brand geleden schade met inachtneming van de voorgaande verklaring voor recht en verder overeenkomstig de voorwaarden van de polis, meer specifiek onder artikel 4 lid 1, aanhef en sub a. (brandschade) van de door ASR gehanteerde Bijzondere Voorwaarden Personenautoverzekering Casco Compleet, zoals hiervoor omschreven;
bepaalt dat iedere partij haar eigen kosten van beide instanties draagt;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.W. Steeg, L.J. de Kerpel-van de Poel en L.M. Croes, en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 16 juli 2019.