In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door een maatschap naar burgerlijk recht tegen J. Cnossen, die als bewindvoerder optreedt voor een onderbewindgestelde. De maatschap verzoekt het hof om de beschikking van de kantonrechter te vernietigen, die de arbeidsovereenkomst met de onderbewindgestelde had ontbonden en een transitievergoeding had toegewezen. De kantonrechter had de arbeidsovereenkomst ontbonden op de e-grond (verwijtbaar handelen of nalaten werknemer) en had de maatschap veroordeeld tot betaling van een transitievergoeding van € 3.087,51 bruto, vermeerderd met wettelijke rente. De maatschap stelt in hoger beroep dat de kantonrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat de onderbewindgestelde recht heeft op een transitievergoeding, omdat er geen verzoek daartoe was gedaan in de procedure in eerste aanleg. Het hof oordeelt dat de kantonrechter de maatschap ten onrechte heeft veroordeeld tot betaling van de transitievergoeding, omdat er geen zelfstandig verzoek van de onderbewindgestelde was ingediend. Het hof vernietigt de beschikking van de kantonrechter voor zover deze de transitievergoeding betreft en wijst de verzochte verklaring voor recht af. Het hof bekrachtigt de overige delen van de beschikking en compenseert de proceskosten, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.