ECLI:NL:GHARL:2019:5576

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
8 juli 2019
Publicatiedatum
9 juli 2019
Zaaknummer
200.255.314/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van de arbeidsovereenkomst wegens ernstig en duurzaam verstoorde arbeidsverhouding

In deze zaak gaat het om een werknemer die in hoger beroep komt tegen de ontbinding van zijn arbeidsovereenkomst, die was gebaseerd op een ernstig en duurzaam verstoorde arbeidsverhouding. De werknemer verzoekt om herstel van de arbeidsovereenkomst, maar het hof oordeelt dat een voortzetting van het dienstverband redelijkerwijs niet meer mogelijk is. De werknemer heeft een andere visie op de samenwerking, maar dit onderstreept alleen de verschillen in beleving tussen partijen. De werkgever heeft voldoende inspanningen geleverd om de verhoudingen te herstellen, en de door de werknemer gestelde redenen voor ontslag, zoals verboden prijsafspraken, missen feitelijke onderbouwing. De subsidiaire verzoeken van de werknemer om een billijke vergoeding worden ook afgewezen, omdat deze niet zijn onderbouwd. Het hof bevestigt de beslissing van de kantonrechter en wijst het hoger beroep af.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.255.314/01
(zaaknummer rechtbank Overijssel, locatie Zwolle, 7301621)
beschikking van 8 juli 2019
in de zaak van
[verzoeker],
wonende te [A] ,
verzoeker in hoger beroep,
in eerste aanleg: verweerder, tevens verzoeker in het voorwaardelijk tegenverzoek,
hierna:
[verzoeker],
advocaat: mr. J.J. Douwes te Apeldoorn,
tegen
Sphere Nederland B.V.,
gevestigd te Hardenberg,
verweerster in hoger beroep,
in eerste aanleg: verzoekster, tevens verweerster in het voorwaardelijk tegenverzoek,
hierna:
Sphere,
advocaat: mr. J.E. Middelveld te Enschede.

1.1. Het geding in eerste aanleg

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de beschikking van de kantonrechter (rechtbank Overijssel, locatie Zwolle) van 26 november 2018.

2.2. Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure is als volgt:
- het beroepschrift van 26 februari 2019, ter griffie ontvangen op die datum;
- het verweerschrift, met producties, van 27 mei 2019;
- de op 19 juni 2019 gehouden mondelinge behandeling, waarbij Sphere pleitnotities heeft overgelegd.
2.2
Na afloop van de mondelinge behandeling heeft het hof beschikking bepaald op 5 augustus 2019 of zoveel eerder als mogelijk is.
2.3
[verzoeker] heeft in zijn hoger beroepschrift verzocht de beschikking van de kantonrechter te vernietigen en bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, primair, de arbeidsovereenkomst te herstellen, subsidiair zijn verzoek tot toekenning van een billijke vergoeding van € 235.739,16, naast de toegewezen transitievergoeding, alsnog toe te wijzen, met veroordeling van Sphere in de kosten van beide instanties.
2.4
Sphere heeft het verzoek bestreden en de afwijzing daarvan bepleit. In het geval van een herstel van de arbeidsovereenkomst heeft zij subsidiair verzocht de arbeidsovereenkomst te herstellen op een in de toekomst gelegen datum, niet eerder dan één maand na een in deze zaak te geven beschikking, met veroordeling van [verzoeker] tot terugbetaling van de door Sphere aan [verzoeker] betaalde transitievergoeding van € 81.000,- bruto, een en ander, zowel primair als subsidiair, met veroordeling van [verzoeker] in de kosten van de procedure.

3.De feiten

3.1
In hoger beroep staan de volgende feiten, als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende gemotiveerd betwist, vast.
3.2
Sphere, voormalig onderdeel van de Wavin-groep en thans onderdeel van de Franse
holdingmaatschappij Sphere SA, is producent van huishoudelijke verpakkingen. Het
hoofdkantoor van Sphere SA is gevestigd in Parijs. De vestiging in Hardenberg houdt zich
voornamelijk bezig met de exploitatie van huisvuilzakken. Het managementteam (MT) van
Sphere bestond ten tijde van de mondelinge behandeling in eerste aanleg uit de heren [B] (hierna: [B] ), commercieel directeur, en de heer [C] (hierna: [C] ), algemeen directeur en statutair bestuurder. De functie van [C] was van tijdelijke aard in verband met het overlijden van diens voorganger, de heer [D] (hierna: [D] ). Inmiddels bestaat het MT en tevens het statutair bestuur van Sphere uit [B] en mw. [E] .
3.3
[verzoeker] , geboren [in] 1961, heeft vanaf 14 september 1979 als scholier
gewerkt bij de rechtsvoorganger van Sphere. Per 1 maart 1984 is hij aansluitend in dienst
getreden bij de rechtsvoorganger van Sphere. Zijn laatste functie is accountmanager. Het laatst verdiende salaris bedroeg € 5.526,- bruto per maand, exclusief 8% vakantietoeslag. Op de arbeidsovereenkomst is de cao OWASE-bedrijven van toepassing.
3.4
[verzoeker] was laatst werkzaam op de Salesafdeling. Die afdeling wordt aangestuurd door [B] . [B] is de leidinggevende van [verzoeker] . [verzoeker] is op 28 april 2014 uitgenodigd voor een functioneringsgesprek. [verzoeker] heeft daarop afwijzend gereageerd. [B] heeft daarover aan [D] het volgende gemaild:
Ik heb [verzoeker]vanochtend gevraagd wanneer we zijn functioneringsgesprek houden. Zijn reactie daarop was dat hij geen functioneringsgesprek met mij wilden. Zijn letterlijk worden “ik ga geen functioneringsgesprek met jou voeren want dat wordt toch oorlog”. Mijn reactie hierop was dat we er dan iemand moeten bijhalen om dit gesprek als nog te laten plaatsvinden. Ik heb [verzoeker] vanmiddag gevraagd om een gesprek met hem, jou en mijzelf. Hierop was zijn reactie dat hij ook geen gesprek met jou (lex) wil en dat hij bepaalt wie er bij het functioneringsgesprek komt te zitten. Ik heb daarop gevraagd om op korte termijn met mij een afspraak te plannen zodat we het functioneringsgesprek kunnen laten plaatsvinden. Hierop was zijn reactie dat dit na zijn vakantie (lees begin juni) kan plaatsvinden. Hij zal dan iemand meenemen.
Hoe nu verder?’
3.5
Op 29 april 2014 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen [verzoeker] , [B] en [D]
. [D] heeft in dat gesprek aangegeven dat partijen mogelijk een mediator moeten inschakelen om tot een oplossing te komen. Partijen hebben afgesproken om kort daarna weer samen te komen om te bekijken welke verdere stappen nodig zijn.
3.6
Het gesprek van 29 april 2014 is opgevolgd door een gesprek op 16 mei 2014. In dat
gesprek is naar voren gekomen dat [verzoeker] nog niet heeft nagedacht over een oplossing. [verzoeker] heeft verder aangegeven zich niets aan te trekken van zijn leidinggevende. Partijen
hebben afgesproken om na de vakantie van [verzoeker] met elkaar in gesprek te gaan in het bijzijn van een externe partij, [I] Toekomsttechniek (hierna: [I] ). [verzoeker] heeft voorafgaand aan de gesprekken met [I] een assessment gemaakt, waarvan een persoonlijke analyse deel uitmaakt.
3.7
In het bijzijn van medewerkers van [I] hebben [verzoeker] en [D] in de periode van 2 juli 2014 tot en met 13 januari 2015 vijf gesprekken gevoerd. In die gesprekken is onder meer naar voren gekomen dat [verzoeker] geen vertrouwen heeft in [B] . [verzoeker] heeft in het kader van de gesprekken kenbaar gemaakt dat hij een andere functie ambieert, waarbij het hem is toegestaan beslissingen te nemen en het proces te sturen. Tevens heeft [verzoeker] aangegeven een rol in het MT te ambiëren. [D] heeft zich vervolgens ingespannen om, binnen de mogelijkheden van Sphere, een passende functie voor [verzoeker] te vinden.
3.8
De gesprekken met [I] hebben niet geleid tot een andere functie voor [verzoeker] . Partijen hebben daarom afgesproken dat [verzoeker] in zijn huidige functie werkzaam zou blijven met [B] als leidinggevende.
3.9
In verband met de arbeidsongeschiktheid wegens ziekte van een collega, de heer
[F] , productiechef, heeft [verzoeker] in de periode van februari 2015 tot september 2015 een deel van diens taken overgenomen. [D] heeft zich ingespannen om, met inachtneming van de re-integratie van [F] , een functie voor [verzoeker] te creëren, waarbij [verzoeker] meer op zijn plek zou zijn. [verzoeker] is vervolgens een functie aangeboden met een rol in het Productie Management Team. Tussen [D] , [B] en [verzoeker] heeft op 25 september 2015 een gesprek plaatsgevonden in bijzijn van [G] (hierna: [G] ), HR-adviseur. In het gespreksverslag is onder meer opgenomen:
Werknemer is zeer content met de functie-inhoud, maar blijft tijdens het gesprek steken op
“aanzien” en “status”. Werknemer stelt zich in het standpunt enkel zijn werkzaamheden voort te zetten onder de volgende voorwaarden:
- Lid worden van het MT ( [D] en [B] )
- Hierarchisch aansturen teamleiders
- De functie moet worden beschreven en gewogen (werknemer vindt het een grote
verantwoordelijkheid en wil daar ook een passend salaris voor ontvangen in zijn ogen is deze salariëring dan gelijk aan de beloning van de twee MT-leden).
Werknemer stelt zich op het standpunt deze functie niet te accepteren als niet voldaan kan worden aan de gestelde voorwaarden en dan weer terug te gaan naar zijn oude werkplek op de afdeling Sales, wetende dat hij hier niet op de juiste plaats zit, niet kan/wil samenwerken met de leiding-gevende en hij op deze afdeling niet de mogelijkheden heeft voor doorgroei/functieverrijking.
[verzoeker] heeft het gespreksverslag niet ondertekend.
3.1
Sphere heeft aan [verzoeker] uitdrukkelijk kenbaar gemaakt dat er geen mogelijkheid
is tot het lid worden van het MT. Voorts is door Sphere, in de persoon van [D] ,
uitgesproken dat zij ernstig teleurgesteld is in de weigering van [verzoeker] de functie te
accepteren. [verzoeker] is de kans geboden nog enkele dagen na te denken over zijn weigering.
3.11
[verzoeker] heeft tijdens een gesprek op 29 september 2015 aan Sphere medegedeeld
de aangeboden functie niet te accepteren en terug te gaan naar de functie van accountmanager. In het gesprek en nadien bij brief van 6 oktober 2015 heeft [D] nogmaals toegelicht dat de aangeboden functie geen MT-functie betreft, dat er bovendien voor een tweehoofdig MT is gekozen en dat de salariëring van de functie nog zou worden beoordeeld door een externe specialist.
3.12
Ten behoeve van de terugkeer naar de functie van accountmanager heeft [B] tijdens een gesprek met [verzoeker] op 20 oktober 2015 een addendum opgesteld met werkafspraken. [verzoeker] heeft het addendum niet willen ondertekenen en heeft in plaats daarvan onder het addendum geschreven:
Jij ruïneert mijn leven door intimidatie, provocatie en kinderlijke behandeling.
3.13
Partijen hebben vervolgens op 13 november 2015, 24 november 2015 en 19 januari
2016 gesproken over het addendum, de bezwaren van [verzoeker] daartegen en de
conflictsituatie tussen [verzoeker] en [B] . In het gesprek van 19 januari 2016, later aan [verzoeker]
bevestigd per e-mail van diezelfde dag, is aan [verzoeker] medegedeeld dat het hem is
toegestaan een adviseur mee te nemen naar de gesprekken en dat Sphere bereid is de kosten
van die adviseur voor haar rekening te nemen.
3.14
Partijen hebben naast voomoemde gesprekken veelvuldig schriftelijk met elkaar
gecommuniceerd. Sphere heeft [verzoeker] verzocht om aan te geven of hij openstaat voor een
mediationtraject. [verzoeker] heeft hierop gereageerd met de schriftelijke uitlating:
Dus begin nu niet alsof het weer aan mij ligt, ik wil best meewerken maar niet met arrogante
kwasten of schooljuffen.
Uit een latere brief van [verzoeker] blijkt dat [verzoeker] met deze zinsnede heeft bedoeld aan te
geven dat hij mee wil werken aan mediation.
3.15
In de periode van mei 2016 tot en met oktober 2016 hebben partijen onder leiding
van een mediator, mevrouw [H] , gesprekken met elkaar gevoerd. Dit mediationtraject heeft geleid tot een vaststellingsovereenkomst, waarin partijen afspraken hebben gemaakt met betrekking tot de toekomstige samenwerking. Nadien is echter gebleken dat het arbeidsconflict tussen [verzoeker] en Sphere niet is hersteld.
3.16
In 2017 heeft Sphere een nieuw automatiseringssysteem ingevoerd, waarbij zij
diverse autorisaties van haar werknemers, onder wie [verzoeker] , heeft ingeperkt.
3.17
Op 22 maart 2017 heeft [B] met [verzoeker] een functioneringsgesprek gevoerd. In het daarvan opgemaakte ‘POP-formulier’ is onder meer vermeld als visie van [verzoeker] dat zijn kwaliteiten niet worden benut en dat zijn kennis niet nodig is en dat hij de manier van leidinggeven van [B] ‘bijzonder’ vindt. Op de in dat formulier voorbedrukte vraag of er plezier ervaren wordt in het werk, is als antwoord van [verzoeker] vermeld:
‘nee totaal niet, ik ga met lood in de schoenen naar het werk’.
3.18
Op 9 januari 2018 heeft [verzoeker] zich ziekgemeld. De bedrijfsarts heeft vastgesteld
dat [verzoeker] vanwege forse beperkingen voor zijn persoonlijk en sociaal functioneren geen
arbeidsmogelijkheden heeft en dat een en ander werkgerelateerd is. Verder heeft de bedrijfsarts Sphere geadviseerd alleen belangstellend contact te onderhouden met [verzoeker] . [D] en [B] hebben beiden belangstellend contact gezocht, maar [verzoeker] heeft laten weten dit contact niet op prijs te stellen.
3.19
Op 19 juni 2018 heeft de bedrijfsarts [verzoeker] op medische gronden volledig arbeidsgeschikt geacht. In verband met het nog bestaande arbeidsconflict heeft de bedrijfsarts geadviseerd een interventieperiode van twee weken in te lassen teneinde partijen de gelegenheid te geven een oplossing te zoeken voor het arbeidsconflict.
3.2
Na de interventieperiode heeft op 28 juni 2018 een gesprek plaatsgevonden tussen
partijen. In dat gesprek zijn verschillende mogelijkheden besproken ter oplossing van het
arbeidsconflict dan wel ter beëindiging van de arbeidsrelatie.
3.21
Op 9 juli 2018 heeft [verzoeker] aan [D] laten weten dat hij kiest voor een
mediationtraject.
3.22
Op 10 juli 2018 is [D] overleden. Sphere heeft hierop het traject met [verzoeker] ‘on hold’ gezet tot medio september en heeft [verzoeker] laten weten dat zij hem vrijstelt van werkzaamheden, onder behoud van zijn salaris.
3.23
Op 4 oktober 2018 heeft een mediationgesprek plaatsgevonden, wederom onder
begeleiding van mediator [H] . [H] heeft nadien een beëindigingsbericht opgesteld, waarin
onder meer is vermeld:
In het mediationgesprek van 4-10-2018 is na uitgebreid hoor en wederhoor (anderhalf uur)
op basis van de input van beide partijen en een bedenktijd tot 13-10-2018 gebleken dat de
herleving van het arbeidsconflict van 2016 niet kon worden opgelost en partijen niet tot een
gezamenlijk akkoord konden komen ter beëindiging van dit conflict.
(...)
De mediator heeft de mediation beëindigd op 15-10-2018. Zij heeft partijen geïnformeerd
over deze beëindiging en de opstelling van de beëindigingsbrief.

4.De verzoeken aan de kantonrechter en de beoordeling daarvan

4.1
Sphere heeft de kantonrechter verzocht de arbeidsovereenkomst wegens een verstoorde arbeidsrelatie (g-grond) te ontbinden en daarbij te bepalen dat [verzoeker] vanwege diens ernstig verwijtbaar handelen of nalaten geen, althans slechts ten dele, recht heeft op een transitievergoeding, een eventuele veroordeling tot betaling van een transitievergoeding niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren en [verzoeker] te veroordelen in de kosten van de procedure.
4.2
[verzoeker] heeft afwijzing van het verzoek bepleit. [verzoeker] heeft op zijn beurt de kantonrechter verzocht Sphere te veroordelen tot betaling van een transitievergoeding van € 81.000,- bruto, vast te stellen dat Sphere ernstig verwijtbaar heeft gehandeld en Sphere te veroordelen tot betaling van een billijke vergoeding van € 235.739,16 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente. [verzoeker] heeft voorts de kantonrechter verzocht bij een ontbinding rekening te houden met de opzegtermijn, zonder aftrek van de proceduretijd en tot slot verzocht Sphere te veroordelen in de kosten van de procedure.
4.3 De kantonrechter heeft in de bestreden beschikking, die uitvoerbaar bij voorraad is verklaard, de arbeidsovereenkomst met ingang van 1 maart 2019 ontbonden, met veroordeling van Sphere aan [verzoeker] tot betaling van een transitievergoeding van € 81.000,- bruto. De proceskosten, zowel in het verzoek als in het tegenverzoek, zijn tussen partijen gecompenseerd. Het meer of anders verzochte, zowel in het verzoek als in het tegenverzoek, is afgewezen.
4.4
De kantonrechter heeft daartoe overwogen dat [verzoeker] al jaren een stroeve samenwerking heeft met zijn leidinggevende [B] , waarbij [verzoeker] allerlei verwijten uit jegens Sphere en [B] , en dat verschillende interventiepogingen, waaronder mediation en een aanbod voor een andere functie, geen verbetering hebben gebracht, en dat een en ander heeft geleid tot een ernstig en duurzaam verstoorde arbeidsverhouding. Over herplaatsing is geoordeeld dat die niet in de rede ligt. Aan [verzoeker] noch Sphere kan van de verstoorde arbeidsrelatie een verwijt worden gemaakt, zodat een transitievergoeding wel en een billijke vergoeding niet is verschuldigd.

5.De beoordeling in hoger beroep

5.1
[verzoeker] heeft vier beroepsgronden voorgesteld die zijn aangeduid als grieven. Het hof zal die terminologie volgen. Voor de als 5. aangeduide grief zal het hof lezen grief 4. De grieven richten zich tegen de oordelen over de arbeidsverhouding en de rol van de mediator en tegen de afwijzing van de billijke vergoeding.
5.2
[verzoeker] komt allereerst op tegen de door de kantonrechter aangenomen ernstig en duurzaam verstoorde arbeidsverhouding. Volgens [verzoeker] is daarvan geen sprake; in ieder geval is de verstoring van de arbeidsverhouding niet ernstig en duurzaam. De discussies en onderlinge communicatie staan zijns inziens niet in de weg aan een goede arbeidsverhou-ding. Partijen respecteren elkaar en accepteren de wijze van omgang, aldus [verzoeker] . De werkelijke reden voor het door Sphere gewenste ontslag is het feit dat [verzoeker] de door Sphere met haar concurrent gemaakte verboden prijsafspraken aan de orde heeft gesteld. Sphere heeft ook niet haar uiterste best gedaan om de arbeidsverhouding te herstellen; van een werkelijke inspanning om een andere functie te creëren is geen sprake geweest. Zijn weigering om een andere functie te accepteren heeft de zaak ook niet op scherp gezet; dat zijn de verboden prijsafspraken geweest.
5.3
[verzoeker] heeft geen bezwaren geuit tegen de door de kantonrechter vastgestelde feiten. Uit die feiten volgt dat [verzoeker] - in ieder geval vanaf 2014 - grote moeite had met zijn leidinggevende [B] en hem niet accepteerde in diens hierarchisch hogere functie. Zo blijkt uit de overgelegde e-mailberichten dat [verzoeker] zich op het standpunt stelde dat [B] i) zijn werk niet deed, ii) door hem gemaakte afspraken niet nakwam en iii) niet kon leidinggeven en daarnaast dat [verzoeker] zich door [B] als een kleuter behandeld voelde. Onweersproken is dat Sphere vervolgens met externen - eerst [I] en daarna mediator [H] - heeft geprobeerd de verhouding tussen [B] en [verzoeker] te herstellen alsook heeft getracht [verzoeker] in een andere functie binnen haar onderneming te herplaatsen; dit alles zonder succes. De verhouding tussen [B] (althans Sphere) en [verzoeker] heeft er vervolgens begin 2018 toe geleid dat [verzoeker] langdurig, als gevolg van spanningen die zijn veroorzaakt door het arbeidsconflict, is uitgevallen. Na [verzoeker] herstel per 19 juni 2018 is, mede op advies van de bedrijfsarts, zowel door Sphere als door [verzoeker] onder ogen gezien dat een oplossing voor het arbeidsconflict noodzakelijk is, alvorens kon worden hervat. Ook [verzoeker] heeft daarna geconcludeerd dat mediation geboden was. Dit alles is niet in geschil.
5.4
De (opnieuw) in oktober 2018 ingeschakelde mediator heeft vervolgens geconstateerd dat van een herleving van het in 2016 besproken arbeidsconflict sprake was en dat partijen niet tot een beëindiging van dit conflict konden komen.
Dat Sphere bij de keus voor de mediator onvoldoende zorg heeft betracht dan wel dat de mediator in oktober 2018 partijdig is geweest, zoals [verzoeker] stelt, is niet nader toegelicht. Uit de stukken blijkt wel dat [verzoeker] de keus voor een mediator uitdrukkelijk aan Sphere heeft overgelaten, terwijl in die stukken niet is terug te vinden dat [verzoeker] voorafgaand aan deze procedure enig bezwaar tegen de persoon van de mediator of haar optreden heeft geuit. Deze klachten van [verzoeker] zijn dan ook onvoldoende onderbouwd; het bewijsaanbod heelt dat niet.
In ieder geval heeft [verzoeker] tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep verklaard dat het gesprek op 4 oktober 2018 een duur heeft gehad van zo’n anderhalf uur, daar waar hij eerder heeft gesteld dat dit gesprek slechts 15 minuten heeft geduurd. Het hof heeft dan ook geen reden om te twijfelen aan de juistheid van wat de mediator in haar beëindigingsbericht heeft vermeld.
5.5
Met de constatering in oktober 2018 dat voor het herleefde arbeidsconflict geen oplossing via mediation kon worden gevonden, is afdoende aannemelijk geworden dat van een verstoorde arbeidsverhouding sprake was die, gelet op het voorgaande, tevens als diepgaand en structureel moet worden aangemerkt. Een voortzetting van het dienstverband is daarmee redelijkerwijs niet meer mogelijk, zoals Sphere ook heeft aangevoerd. Dat [verzoeker] een andere visie is toegedaan maakt dat niet anders en onderstreept veeleer hoe verschillend partijen hun samenwerking beleefden als ook wat daarin werkbaar en acceptabel is. Overigens wijst de inhoud van het POP-formulier van maart 2017 (zie 3.17) en ook de langdurige uitval van [verzoeker] in de eerste helft van 2018 erop dat ook voor [verzoeker] de arbeidssituatie ernstig onder druk stond.
5.6
De stelling van [verzoeker] dat Sphere niet werkelijk heeft ingezet op herstel van de verhoudingen of op herplaatsing in een andere functie, zoals [verzoeker] stelt, kan het hof aan de hand van de feiten niet volgen. Naast vele onderlinge gesprekken zijn immers gesprekken gevoerd met behulp van derden, zoals [I] (in 2014/2015) en een mediator (in 2016 en opnieuw in 2018), en is in 2015 een andere functie gecreërd en aan [verzoeker] aangeboden, welke functie echter is geweigerd ondanks herhaald aandringen door Sphere en onder toezegging dat die functie op het punt van salariering nader gewaardeerd zou worden. Ook hier geldt dat [verzoeker] onvoldoende heeft aangevoerd voor zijn stelling, zodat zijn (weinig concrete) bewijsaanbod dat niet kan repareren. Dat de hiervoor genoemde acties niet tot een oplossing hebben geleid, past bij het standpunt van Sphere dat een beëindiging van de arbeidsrelatie moest volgen omdat van haar niet langer gevergd kon worden de verstoorde arbeidsverhouding te laten voortbestaan.
5.7
Het voorgaande wordt niet anders indien aanmerking wordt genomen wat [verzoeker] heeft aangevoerd over verboden prijsafspraken en dat [verzoeker] weerstand daartegen de werkelijk reden voor Sphere zou zijn voor zijn ontslag. Nog daargelaten dat deze beschuldiging iedere feitelijke onderbouwing mist, is er aan de hand van de feiten en overigens in de stukken geen enkele relatie te ontdekken tussen de ernstig en duurzame verstoorde arbeidsrelatie als hiervoor beschreven en de vermeende verboden prijsafspraken. Een dergelijke praktijk, zo al aan de orde, legitimeert [verzoeker] opstelling tegenover zijn leidinggevende [B] en Sphere ook geenszins. Aan een bewijsopdracht omtrent deze van iedere feitelijke onderbouwing gespeende stelling komt het hof evenmin toe.
5.8
Wat betreft de in hoger beroep herhaalde bewijsaanbiedingen van [verzoeker] wordt nog opgemerkt dat op geen van de door [verzoeker] genoemde onderdelen aan bewijslevering wordt toegekomen. Daarvoor is redengevend dat [verzoeker] steeds onvoldoende concrete stellingen heeft aangevoerd die, indien bewezen, in de weg zouden staan aan de hiervoor weergegeven conclusie over de ernstig en duurzame verstoorde arbeidsrelatie, die volgt uit de vaststaande feiten.
5.9
Het voorgaande leidt ertoe dat op goede grond tot een ontbinding van de arbeidsovereenkomst is gekomen en dat er voor het hof geen reden is om daar - in de vorm van een herstel van de arbeidsovereenkomst, zoals [verzoeker] verzoekt - op terug te komen. De
grieven 1 en 2falen.
5.1
Met
grief 3komt [verzoeker] op tegen de afwijzing van de door hem verzochte billijke vergoeding. Volgens [verzoeker] heeft Sphere ernstig verwijtbaar jegens hem gehandeld. Hij heeft zich immers steeds coöperatief opgesteld. De oorzaak van het arbeidsconflict ligt niet in de onverenigbaarheid van karakters van [B] en hem, maar in [verzoeker] moeite met de opdracht van Sphere aan [verzoeker] en diens collega’s om verboden prijsafspraken te maken, geheim te houden en daarmee te werken, ondanks herhaalde bezwaren van [verzoeker] en zijn collega’s. Er is daardoor ten onrechte in verband met de ontbinding van de arbeidsovereen-komst geen billijke vergoeding aan hem toegekend, te stellen op € 235.739,16. Deze billijke vergoeding is gebaseerd op de kantonrechtersformule, aldus [verzoeker] .
5.11
Pas indien komt vast te staan dat de op verstoring van de arbeidsrelatie gebaseerde ontbinding van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van Sphere, is er grond aanwezig voor de toekenning van een billijke vergoeding (artikel 7:671b lid 8 aanhef en onder c BW). Daarbij geldt dat uit de wetsgeschiedenis volgt dat ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van een werkgever zich slechts zal voordoen in uitzonderlijke gevallen, bijvoorbeeld indien als gevolg van laakbaar gedrag van de werkgever een verstoorde arbeidsrelatie is ontstaan of als een werkgever grovelijk de verplichtingen niet nakomt die voortvloeien uit de arbeidsovereenkomst en als gevolg daarvan een verstoorde arbeidsverhouding ontstaat (zie Kamerstukken II, 2013-2014, 33 818, nr. 3, pag. 34).
5.12
Dat de arbeidsverhouding van partijen ernstig en duurzaam verstoord is geraakt, is hiervoor vastgesteld. Gelet op de diverse interventiepogingen van de zijde van Sphere, de tijdspanne daarvan en de aan [verzoeker] geboden mogelijkheid van wisseling van functie, kan het hof niet tot de conclusie komen dat Sphere verwijtbaar heeft gehandeld, laat staan ernstig verwijtbaar. Dat een en ander geen afspiegeling is van de werkelijkheid, zoals [verzoeker] stelt, maar dat het erom gaat - zoals hij pas in hoger beroep aanvoert - dat hij ‘stelselmatig is weggepest en psychisch onder druk is gezet om te voorkomen dat hij uit de school zou klappen over verboden prijsafspraken’, mist iedere feitelijke onderbouwing.
Voor ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van Sphere tegenover [verzoeker] is dan ook onvoldoende aangevoerd. Het ook hier gedane (vage) bewijsaanbod kan dat niet anders maken. Er is dan ook geen grond voor toekenning aan [verzoeker] van een billijke vergoeding. Grief 3 faalt daardoor.
5.13
Aan het voorgaande voegt het hof nog toe dat als de conclusie in 5.12 al anders zou zijn geweest - wat niet het geval is - moet worden vastgesteld dat [verzoeker] de door hem verzochte billijke vergoeding niet heeft onderbouwd. In plaats van het aanreiken van toegelichte gezichtspunten (zie o.m. HR 8 juni 2018, ECLI:NL:HR:2018:878 (Zinzia)) heeft [verzoeker] volstaan met een verwijzing naar de (voor 1 juli 2015 gangbare) kantonrechtersformule. Met deze enkele verwijzing heeft [verzoeker] niet voldaan aan zijn stelplicht ter zake, zodat ook om die reden niet aan de toekenning van een billijke vergoeding kan worden toegekomen.
5.14
Grief (5; lees:) 4betreft een zogeheten veeggrief, zonder zelfstandige inhoud. Die grief deelt het lot van de voorgaande grieven.
5.15
De slotsom is dat het hoger beroep faalt. Aan het subsidiaire verzoek van Sphere komt het hof daarom niet toe.
5.16
Het hof zal [verzoeker] als de in het ongelijk te stellen partij in de kosten van het hoger beroep veroordelen. De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van Sphere zullen tot aan deze beschikking worden vastgesteld op € 741,- voor griffierecht en op € 2.148,- voor salaris advocaat overeenkomstig het liquidatietarief (2 punten, tarief II in hoger beroep).

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
verwerpt het hoger beroep;
veroordeelt [verzoeker] in de kosten van dit hoger beroep, tot aan deze beschikking aan de zijde van Sphere vastgesteld op € 741,- voor griffierecht en op € 2.148,- voor salaris advocaat overeenkomstig het liquidatietarief;
wijst af wat meer of anders is verzocht.
Deze beschikking is gegeven door mrs. W.F. Boele, M.E.L. Fikkers en P.G. Vestering en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 8 juli 2019.