ECLI:NL:GHARL:2019:5435

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
2 juli 2019
Publicatiedatum
2 juli 2019
Zaaknummer
200.251.355/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheidsincident tussen Nederlands en Belgisch bedrijf over onrechtmatig verkrijgen van bedrijfsgegevens

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden werd behandeld, ging het om een bevoegdheidsincident tussen EOC Belgium N.V. en Cordial Adhesives B.V. EOC, een Belgisch bedrijf dat actief is in de chemische industrie, had een geschil met Cordial, een Nederlands bedrijf dat industriële kleefstoffen produceert. De kern van het geschil betrof de onrechtmatige verkrijging van vertrouwelijke bedrijfsinformatie door EOC van een voormalig werknemer van Cordial, die deze informatie had doorgespeeld aan EOC. Cordial stelde dat EOC onrechtmatig had gehandeld door vertrouwelijke informatie te gebruiken om klanten van Cordial te benaderen en te concurreren. Het hof oordeelde dat de Nederlandse rechter bevoegd was om kennis te nemen van de vorderingen van Cordial, met uitzondering van enkele vorderingen die betrekking hadden op gedragingen van EOC ten aanzien van haar leveranciers in België en Thailand. Het hof vernietigde een eerdere beslissing van de rechtbank Noord-Nederland die de Nederlandse rechter bevoegd had verklaard voor alle vorderingen. Het hof compenseerde de proceskosten, aangezien beide partijen deels in het ongelijk waren gesteld. De uitspraak benadrukt de toepassing van de Europese Verordening 1215/2012 inzake internationale rechtsmacht en de noodzaak om de plaats van de schade en de oorzaak van de schade in overweging te nemen bij de beoordeling van de bevoegdheid van de rechter.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.251.355/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/18/181869 / HA ZA 18-21)
arrest van 2 juli 2019
in de zaak van
EOC Belgium N.V.,
gevestigd te Oudenaarde,
appellante,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna:
EOC,
advocaat: mr. A.J. Nederhoed, kantoorhoudend te 's-Gravenhage,
tegen
Cordial Adhesives B.V.,
gevestigd te Winschoten,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna:
Cordial,
advocaat: mr. J.J. Veldhuis, kantoorhoudend te Leeuwarden.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 19 maart 2019 hier over.
In dit tussenarrest heeft het hof een comparitie na memorie van antwoord gelast. Deze comparitie is gehouden op 11 juni 2019; het daarvan opgemaakte proces-verbaal maakt deel uit van de stukken.
1.2
Daarna hebben partijen arrest verzocht op het comparitiedossier zoals dat door EOC is overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.
1.3
EOC vordert in het hoger beroep - kort samengevat - dat het hof het vonnis in incident van 31 oktober 2018 vernietigt en uitsluitende rechtsmacht aanneemt ten aanzien van de beweerdelijke onrechtmatige gedragingen met betrekking tot Eska Board, Solid Pack, Corex en Coldenhove en zich voor het overige onbevoegd verklaard, de zaak naar de rechtbank terug verwijst met de opdracht aan Cordial om haar vordering dienovereenkomstig te beperken, en Cordial veroordeelt in de kosten van beide instanties.

2.De vaststaande feiten

2.1
Het hof gaat in hoger beroep uit van de feiten zoals beschreven in de rechtsoverwegingen 2.1 tot en met 2.10 van het (bestreden) vonnis van 31 oktober 2018, voor zover voor de beoordeling van dit hoger beroep relevant en aangevuld met enige feiten die in dit hoger als vaststaand kunnen worden aangemerkt.
2.2
Cordial is een bedrijf dat zich toelegt op de ontwikkeling en productie van
industriële kleefstoffen (lijmen) voor de papier- en kartonindustrie. Zij is gevestigd te
Groningen en houdt kantoor in Winschoten.
2.3
EOC is een bedrijf werkzaam binnen de chemische industrie dat onder meer lijmen
produceert voor de Nederlandse markt. EOC is gevestigd te Oudenaarde, België. EOC
bedient een internationale markt vanuit veertien productielocaties in elf verschillende landen
in Europa en Azië.
2.4
EOC heeft een vestiging in Hoogeveen waar lijmproducten worden vervaardigd.
2.5
Cordial Beheer en Registergoederen B.V. (verder: CBR) en haar werk- en
dochtermaatschappijen waarvan Cordial er één is, hebben vanaf eind jaren negentig nauw
met EOC samengewerkt. Op basis van een in 1998 gesloten participatieovereenkomst hield
EOC 50 % van het aandelenkapitaal in CBR. Problemen in de samenwerking hebben tot
een enquêteprocedure bij de Ondernemingskamer van het Gerechtshof
Amsterdam geleid, alsmede tot kortgedingprocedures, in hoger beroep ook voor dit hof. Uiteindelijk hebben partijen in 2009 de geschillen met een schikkingsovereenkomst beëindigd. EOC heeft zich daarbij - kort samengevat - verplicht om zich tot 1 januari 2012 te onthouden van het benaderen van een aantal specifieke klanten van Cordial op de Nederlandse markt.
2.6
De heer [A] (hierna: [A] ) heeft binnen Cordial de functie van business
manager bekleed. Hij hield zich in het bijzonder bezig met verkoop van producten. In dat
kader bezocht hij regelmatig klanten van Cordial en beschikte hij over bedrijfsgevoelige en
vertrouwelijke informatie. De arbeidsovereenkomst tussen Cordial en [A] is met ingang
van 27 september 2011 door de kantonrechter te Groningen ontbonden wegens dringende reden. De kantonrechter heeft onder meer overwogen dat [A] zonder Cordial daarin te kennen, lijmrecepten - bedrijfsgeheimen - heeft afgegeven waardoor die bij concurrenten terecht konden komen en daardoor zich een voor Cordial onbetrouwbare medeweker heeft getoond.
2.7
Aanvankelijk is [A] na zijn ontslag bij Cordial voor EOC als zelfstandig
adviseur (freelancer) in China werkzaam geweest in 2012. Op 7 januari 2013 is [A] in
dienst getreden bij EOC in de functie van business manager met verantwoordelijkheid voor
de lijmmarkt van EOC in onder meer het noorden van Europa.
2.8
Cordial ontving op enig moment berichten dat [A] bedrijfsinformatie van
Cordial heeft doorgespeeld aan EOC. Naar aanleiding van deze berichten heeft Cordial een
voorlopig getuigenverhoor geëntameerd dat zich richtte tegen [A] en EOC en heeft zij voorts bewijsbeslag doen leggen op 3 april 2013 op computers en gegevensdragers in de woning van [A] te Zeegse (gemeente Tynaarlo).
2.9
De Rechtbank Noord-Nederland heeft bij vonnis van 26 november 2014 overwogen dat Cordial voldoende had onderbouwd dat [A] beschikt over haar gespecificeerde bedrijfsinformatie en in het bijzonder haar recepturen en deze ook daadwerkelijk benut ten behoeve van zijn huidige werkgever. De rechtbank heeft daarop de inzagevordering toegestaan. De rechtbank heeft daartoe ing. [B] als deskundige benoemd. In zijn rapport van 17 september 2016 heeft [B] geschreven:
Dit is dan ook het finale bewijs dat informatie aan EOC werd doorgespeeld. (...) De data bestanden zijn van dien aard dat ze aantonen dat ze niet alleen in het bezit waren van [A] , maar ook dat ze alvast gedeeltelijk maar expliciet zijn doorgespeeld aan EOC.
2.1
Cordial en [A] hebben daarop een vaststellingsovereenkomst
gesloten op 29 juni 2017 inhoudende dat [A] aan Cordial inzage zal verstrekken in alle
computerbestanden die door het eerdere bewijsbeslag zijn getroffen en dat Cordial aan
[A] algehele kwijting zal verlenen.

3.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg

3.1
Cordial heeft, met gebruikmaking van de gegevens die zij heeft verkregen uit het de computerbestanden van [A] , in eerste aanleg gesteld dat dat EOC bij [A] vertrouwelijke en geheime bedrijfsinformatie van Cordial actief heeft opgevraagd
en heeft verkregen. [A] heeft, nadat EOC daarom had gevraagd, aan EOC op
1 april 2013 het bestand ‘adhesive market data’ geleverd met alle belangrijke bedrijfsgegevens van Cordial. EOC heeft aan [A] niet alleen informatie over klanten van Cordial gevraagd en verkregen, maar ook informatie over in- en verkoopprijzen, over prijsafspraken, over (specifieke bewerkingen en het gebruik van) grondstoffen alsmede productsamenstellingen en specifieke lijmrecepturen voor klanten van Cordial. Deze vertrouwelijke informatie en kennis is vervolgens door EOC gebruikt bij het benaderen en verwerven van klanten van Cordial. EOC heeft Cordial aldus op systematische wijze onrechtmatig beconcurreerd en is jegens haar aansprakelijk voor de schade die Cordial daardoor lijdt en heeft geleden. EOC heeft door haar nagebootste producten van Cordial aan klanten van Cordial aangeboden tegen prijzen die onder de prijzen van Cordial liggen. Dit heeft volgens Cordial geleid tot een leegloop van klanten dan wel tot het substantieel moeten verlagen van de prijzen door Cordial om klanten aan zich te kunnen blijven binden. Cordial lijdt vermogensschade en is direct, negatief getroffen in haar productieproces en bedrijfsvoering door de afname van afzet met allerlei personele gevolgen.
3.2
Cordial stelt voorts dat EOC naar aanleiding van het vonnis in kort geding van
8 april 2016 van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Nederland, een onjuist
persbericht op haar website heeft geplaatst en een brief met onjuiste mededelingen aan haar klanten heeft gestuurd.
3.3
Cordial heeft in eerste aanleg - samengevat - gevorderd:
I. een verklaring voor recht dat EOC door haar handelwijze, bestaande uit het systematisch en doelbewust gebruik maken van (vertrouwelijke) bedrijfsinformatie van Cordial jegens Cordial onrechtmatig heeft gehandeld en aansprakelijk is voor de schade die Cordial ten gevolge daarvan heeft geleden en nog zal lijden, nader op te maken bij staat;
II. de veroordeling van EOC om, op straffe van een dwangsom van € 100.000,- per dag,
aan Cordial een overzicht toe te sturen van alle personen en bedrijven die zij de hiervoor onder 3.2 bedoelde brief heeft gezonden;
III. de veroordeling van EOC om, op straffe van een dwangsom van € 100.000,- per dag, om aan al die personen en bedrijven een rectificatiebericht toe te zenden met de
inhoud als in de dagvaarding omschreven en dit bericht tevens te plaatsen op
haar website en daarop gedurende minimaal een jaar geplaatst te
houden;
IV. de veroordeling van EOC in de kosten van de procedure.
3.4
EOC heeft een bevoedheidsincident opgeworpen.
3.5
De rechtbank heeft bij vonnis van 31 oktober 2018 zich bevoegd verklaard om van alle ingestelde vorderingen kennis te nemen en EOC in de kosten van het incident veroordeeld.
3.6
Bij nader vonnis van 14 november 2018 heeft de rechtbank tussentijds hoger beroep opengesteld van het vonnis in incident en de hoofdzaak naar de parkeerrol verwezen.

4.De beoordeling van de grieven en de vordering

4.1
EOC heeft vijf grieven opgeworpen en geconcludeerd tot partiële onbevoegdheid van de Nederlandse rechter.
Het beoordelingskader
4.2
Bij de beoordeling geldt als uitgangspunt dat de regels van internationaal bevoegdheidsrecht van openbare orde zijn. Het hof is ambtshalve gehouden te onderzoeken of de Nederlandse rechter rechtsmacht toekomt, ook als die vraag valt buiten de grenzen van het door de grieven ontsloten gebied van de rechtsstrijd in hoger beroep (vgl. ook HR
12 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:566). De inleidende dagvaarding is uitgebracht op
14 december 2017. Daarvan uitgaande dient het hof in het voorliggende geval te onderzoeken of rechtsmacht van de Nederlandse rechter voortvloeit uit de bepalingen van Verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van
12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (herschikking),
PbEU2012, L 351 (hierna: Verordening 1215/2012). Bij de beantwoording van de vraag of hij rechtsmacht heeft, dient de rechter zich niet te beperken tot de stellingen van de eisende partij, maar moet hij ook acht slaan op de beschikbare gegevens over de werkelijk tussen partijen bestaande rechtsverhouding en op de stellingen van de gedaagde
(HvJ EU 28 januari 2015, ECLI:EU:C:2015:37
Kolassaen HvJ EU 16 juni 2016, ECLI:EU:C:2016:449
Universal Music). Hieruit volgt dat die rechtsmacht niet mag worden bepaald op basis van enkel de door de eiser gekozen grondslag van zijn vordering.
4.3
Grief 1, waarin EOC heeft betoogd dat de rechtbank gebonden was aan de stellingen van Cordial, treft dan ook geen doel.
4.4
Verordening 1215/2012 is de opvolger van Verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken,
PbEU2001, L 12.
De rechtspraak van het Hof van Justitie over de uitleg van bepalingen uit deze laatstgenoemde verordening gelden ook voor de uitleg van de daarmee overeenstemmende bepalingen uit Verordening 1215/2012.
4.5
Hoofdregel is dat degenen die woonplaats hebben op het grondgebied van een lidstaat worden opgeroepen voor een gerecht van die lidstaat (artikel 4 lid 1 van Verordening 1215/2012). Een vennootschap heeft woonplaats op de plaats van de statutaire zetel, van het hoofdbestuur of de hoofdvestiging (artikel 63 lid 1 van Verordening 1215/2012). EOC heeft haar zetel in Oudenaarde (België) alwaar haar internationale hoofdkantoor is waar ook het bestuur bijeenkomt, zodat de Nederlandse rechter op grond van de hoofdregel niet bevoegd is van vorderingen van Cordial kennis te nemen.
4.6
Degenen die op het grondgebied van een lidstaat woonplaats hebben, kunnen op grond van artikel 5 lid 1 van Verordening 1215/2012 slechts voor het gerecht van een andere lidstaat worden opgeroepen krachtens de in de afdelingen 2 tot en met 7 van hoofdstuk II van Verordening 1215/2012 gegeven regels.
4.7
Uit de omschrijving van de vorderingen van Cordial en de feiten die ter onderbouwing daarvan zijn aangevoerd volgt dat geen contractuele rechtsverhouding bestaat tussen partijen. De vorderingen van Cordial zien op verbintenissen uit onrechtmatige daad als bedoeld in artikel 7 lid 2 van Verordening 1215/2012. Uit vaste rechtspraak van het Hof van Justitie volgt dat artikel 7 lid 2 van Verordening 1215/2012 van toepassing is op elke vordering die ertoe strekt een verweerder aansprakelijk te stellen en die geen verband houdt met een “verbintenis uit overeenkomst” in de zin van artikel 7 lid 1 van Verordening 1215/2012 (HvJ EU 13 maart 2014, ECLI:EU:C:2014:148,
Brogsitter, en HvJ EU 10 september 2015, ECLI:EU:C:2015:574,
Holterman Ferho Exploitatie).
4.8
Artikel 7 lid 2 van Verordening 1215/2012 bepaalt dat ten aanzien van verbintenissen uit onrechtmatige daad bevoegd is het gerecht van de plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan of zich kan voordoen. Deze bepaling heeft zowel betrekking op de plaats waar de schade is ingetreden als op de plaats van de gebeurtenis die de oorzaak is van de schade. De verweerder kan daarom in zoverre naar keuze van de eiser voor het gerecht van de ene dan wel van de andere plaats worden opgeroepen (HvJ EU 30 november 1976, ECLI:EU:C:1976:166,
Bieren daarna onder meer in 19 april 2012, ECLI:EU:C:2012:220,
Wintersteiger, punt 19; 28 januari 2015, ECLI:EU:C:2015:37,
Kolassa, punt 45, en
16 juni 2016, ECLI:EU:C:2016:449,
Universal Music International Holding, punt 28. Uit vaste rechtspraak van het Hof van Justitie volgt dat de bijzondere bevoegdheidsregels uit Hoofdstuk II, afdeling 2 van Verordening 1215/2012, dus ook de bevoegdheid op grond van artikel 7 lid 2, strikt en autonoom moeten worden uitgelegd (HvJ EU 16 mei 2013, ECLI:EU:C:2013:305,
Melzer, HvJ EU 5 juni 2014, ECLI:EU:C:2014:1318,
Cotyen HvJ EU 10 september 2015, ECLI:EU:C:2015:574,
Holterman Ferho Exploitatie).
4.9
Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Justitie berust de bevoegdheidsregel van artikel 7 lid 2 van Verordening 1215/2012 op het bestaan van een bijzonder nauw verband tussen de vordering en de gerechten van de plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan of zich kan voordoen, zodat het uit oogpunt van een goede rechtsbedeling en nuttige procesinrichting gerechtvaardigd is dat deze gerechten bevoegd zijn. Ten aanzien van verbintenissen uit onrechtmatige daad is het gerecht van de plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan of zich dreigt voor te doen volgens het Hof van Justitie immers normaliter het best in staat om uitspraak te doen, vooral omdat de afstand geringer is en de bewijsvoering gemakkelijker (HvJ EU 21 mei 2015, ECLI:EU:C:2015:335,
CDC Hydrogen Peroxide, HvJ EU16 juni 2016, ECLI:EU:C:2016:449,
Universal Music International Holding, punt 26, en HvJ EU 17 oktober 2017, ECLI:EU:C:2017:766,
Bolagsupplysningen en Ilsjan, punt 26).
4.1
De “plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan” mag volgens het Hof van Justitie niet zo ruim worden uitgelegd dat het iedere plaats omvat waar de schadelijke gevolgen voelbaar zijn van een feit dat reeds elders daadwerkelijk ingetreden schade heeft veroorzaakt (HvJ EU 19 september 1995, ECLI: EU:C:1995:289,
Marinari). Bijgevolg kan dit begrip niet zo ruim worden uitgelegd dat het ook ziet op de plaats waar de gelaedeerde stelt vermogensschade te hebben geleden als gevolg van een door hem, in een andere staat ingetreden aanvankelijke schade. Het gaat niet om de plaats waar de verzoeker woont of waar zich het centrum van zijn vermogen bevindt. De rechter dient aan de hand van de feitelijke omstandigheden van de zaak het aanknopingspunt te bepalen dat het nauwst verband houdt met de plaats van de gebeurtenis die met de schade in een oorzakelijk verband staat en met de plaats waar de schade is ingetreden (HvJ EU 10 juni 2004, ECLI:EU:C:2004:364
Kronhofer,HvJ EU 21 mei 2015, ECLI:EU:C:2015:335
CDC Hydrogen Peroxideen HvJ EU 10 september 2015, ECLI:EU:C:2015:574,
Holterman Ferho Exploitatie. Dit onderzoek heeft enkel tot doel de aanknopingspunten met de forumstaat te identificeren die zijn bevoegdheid krachtens artikel 5, punt 3, van verordening nr. 44/2001 rechtvaardigen (HvJ EU 16 juni ECLI: EU:C:2016:449,
Universal Music International Holding, punt 44), en daarbij dient de verwijzende rechter zich te beperken tot een
prima facie-onderzoek van het geding zonder het ten gronde te onderzoeken (HvJ EU 5 juli 2018, ECLI:EU:C:2018:533,
FlyLal, punt 54).
De vordering betreffende het onrechtmatig gebruik van vertrouwelijke bedrijfsinformatie
4.11
De rechtbank heeft overwogen dat de plaats waar de schadetoebrengende gebeurtenis in het onderhavige geval heeft plaatsgevonden (‘Handlungsort’) voor wat betreft de buiten Nederland gevestigde klanten van Cordial niet in Nederland kan worden gelokaliseerd omdat Cordial daartoe onvoldoende had gesteld. Cordial heeft in haar memorie van antwoord gesteld dat haar bedrijfsgeheime informatie door EOC onrechtmatig in Nederland is bemachtigd en dat zij daarvan onrechtmatig gebruik heeft gemaakt op haar productielocatie in Hoogeveen. Naar ’s hofs oordeel is dit,
prima faciebeoordeeld gelet op de in dit geding vaststaande feiten, voldoende om de bevoegdheid van de Nederlandse rechter op dit onderdeel aan te nemen. Hoogeveen en Zeegse liggen beide in het arrondissement Noord-Nederland zodat ook de rechtbank Noord-Nederland relatief bevoegd was. Het verweer van EOC dat dan voor de zittingslocatie Assen en niet voor de zittingslocatie Groningen had moeten worden gedagvaard, wordt door het hof gepasseerd, nog daargelaten dat ook volgens EOC ten aanzien van Eska Board de zittingslocatie Groningen de juiste was. Dat EOC een en ander inhoudelijk betwist, betreft de zaak ten gronde, welk verweer de rechter dient te beoordelen nadat de rechtsmacht is vastgesteld.
4.12
De grieven die betrekking hebben op de rechtsmacht betreffende de onder I ingestelde vordering van Cordial stuiten voor het grootste deel op deze constatering af. Slechts voor zover Cordial in haar inleidende dagvaarding ook stellingen heeft betrokken over beïnvloeding van leveranciers van Cordial door EOC (Deltamat in België en Sino Thai in Thailand) ontbreekt naar ’s hofs oordeel rechtsmacht op grond van het ‘Handlungsort’.
4.13
Voor zover aan de inkoopkant al sprake is van schade waarvan Cordial vergoeding vordert, kan die schade naar ’s hofs oordeel ook niet in het arrondissement Noord-Nederland worden gelokaliseerd, zodat ten aanzien van deze, relatief ondergeschikte punten, ook op grond van het ‘Erfolgsort’ de Nederlandse rechter geen rechtsmacht toekomt.
Grief 2slaagt in zoverre, waarbij nog aantekening verdient dat de rechtbank uitsluitend ingaat op het verlies aan afzetmogelijkheden en dit punt bij de beoordeling van de bevoegdheid verder buiten beschouwing heeft gelaten.
4.14
De
grieven 3 en 4, waarin EOC erover klaagt dat de rechtbank van een te ruim schadebegrip is uitgegaan, zijn op zich terecht voorgedragen nu de rechtbank de gestelde secundaire schade (het verlies aan mogelijkheden, door Cordial aangeduid als de omvang van het bedrijf en het aantal personeelsleden, de relatie met de bank en de mogelijkheid tot productinnovatie) heeft betrokken bij de bevoegdheidsvraag, maar deze grieven kunnen, gelet op hetgeen het hof hiervoor over het ‘Handlungsort’ heeft overwogen, niet tot vernietiging van het vonnis ten aanzien van de bevoegdheid betreffende de eerste vordering leiden.
De rectificatievordering en de vordering tot afgifte van een overzicht van geadresseerden
4.15
Grief 5heeft betrekking op de bevoegdheid van de Nederlandse rechter ten aanzien van de rectificatievordering.
Het hof overweegt dat ten aanzien van de vordering tot rectificatie van een volgens de stellingen van Cordial onjuist bericht van EOC op haar website, de Nederlandse rechter rechtsmacht kan ontlenen aan artikel 7 lid 2 van Verordening 1215/2012, zoals dat volgt HvJ EU 17 oktober 2017, ECLI:EU:C:2017:766,
Bolagsupplysningen en Ilsjan.Naar ’s hof oordeel is er evenwel geen grond om de Nederlandse rechter ook bevoegd te oordelen ten aanzien van de rectificatie van vanuit België rond 8 april 2016 verzonden brieven en de daaraan verbonden vordering tot openbaarmaking van de lijst van adressanten. Het hof zal in zoverre grief 5 gegrond beoordelen en de Nederlandse rechter onbevoegd verklaren met betrekking tot de vordering onder II en de vordering onder III voor zover die betrekking heeft op deze brieven.
De slotsom
4.16
De grieven slagen slechts zeer ten dele. Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen voor zover de rechtbank zich bevoegd heeft verklaard ten aanzien van de vorderingen sub II en III betrekking hebbende op de vanuit België verzonden brieven. Voor het overige zal het hof evenals de rechtbank het bevoegdheidsincident afwijzen, met dien verstande dat de Nederlandse rechter bevoegdheid ontbeert voor zover Cordial heeft beoogd haar vordering mede te stoelen op gedragingen ten aanzien van de leveranciers van EOC in België en Thailand.
4.17
Het hof zal de zaak terugverwijzen naar de rechtbank, locatie Groningen. EOC heeft verzocht dat het hof bepaalt dat Cordial haar vordering dient aan te passen aan hetgeen het hof over de bevoegdheid heeft overwogen. Het hof zal die vorderingen afwijzen. Het is niet aan het hof, noch aan EOC, om te bepalen hoe Cordial de vordering bij de rechtbank verder dient in te steken. Cordial moet nog antwoorden op de vordering en moet heel wel in staat worden geacht om die - beperkte - onderdelen van de dagvaarding die betrekking hebben op de onderwerpen waarop de Nederlandse rechter rechtsmacht ontbeert verder buiten behandeling te laten.
4.18
EOC heeft ten slotte tijdens de mondelinge behandeling bij het hof verzocht om tussentijdse cassatie van dit arrest toe te staan. Nog daargelaten dat EOC prematuur is in dit verzoek, ziet het hof geen reden om dit verzoek te honoreren. De bevoegdheid van de Nederlandse rechter om kennis te nemen van de kern van dit geschil, namelijk de vraag of EOC onrechtmatig heeft gehandeld, staat ook volgens EOC vast. Aangezien verder uitsluitend een verklaring voor recht is gevorderd met een verwijzing naar de schadestaat los van de rectificatie op het internet waarover de bevoegdheidsvraag verder niet in geschil is - valt ook niet in te zien waarom voorafgaand aan de beoordeling van het materiële geschil eerst de bevoegdheidsvraag ten aanzien van de omvang van een eventuele schadevergoedingsverplichting tot in hoogste instantie moet worden uitgeprocedeerd.
4.19
Het hof zal de kosten van de procedure in hoger beroep compenseren, nu beide partijen daarin deels in het ongelijk zijn gesteld. De kostenveroordeling in eerste aanleg zal het hof in stand laten, nu het bevoegdheidsincident voor het grootste deel ten onrechte is opgeworpen.

5.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
vernietigt overweging 6.1 van het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van
31 oktober 2018 en in zoverre opnieuw rechtdoende:
verklaart de Nederlandse rechter onbevoegd om kennis te nemen van de vorderingen sub II en III voor zover die betrekking hebben op de brieven die EOC vanuit België omstreeks 11 april 2016 heeft verzonden;
verklaart de Nederlandse rechter bevoegd om kennis te nemen van de overige vorderingen van Cordial, met dien verstande dat de Nederlandse rechter geen bevoegdheid toekomt ten voor zover de schadevergoedingsvordering is gegrond op gedragingen van EOC ten aanzien van haar leveranciers in België en Thailand;
bekrachtigt dit vonnis voor het overige;
compenseert de kosten van het hoger beroep in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mr. J.H. Kuiper, mr. R.E. Weening en mr. M. Willemse en is door de rolraadsheer, in tegenwoordigheid van de griffier, in het openbaar uitgesproken op
2 juli 2019.