In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 2 juli 2019 uitspraak gedaan in het hoger beroep van [X] B.V. tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland. De zaak betreft de heffing van belasting van personenauto’s en motorrijwielen (BPM) voor een gebruikte auto, een Jeep Wrangler, die door belanghebbende vanuit België naar Nederland is overgebracht. Belanghebbende had een bedrag van € 10.295 aan BPM voldaan, maar na bezwaar verklaarde de Inspecteur het bezwaar ongegrond. De rechtbank Gelderland heeft het beroep van belanghebbende gegrond verklaard en de verschuldigde BPM vastgesteld op € 7.798, waarbij de Inspecteur werd veroordeeld in de proceskosten.
In hoger beroep is de hoogte van de verschuldigde BPM opnieuw in geschil, met name of belanghebbende een beroep kan doen op de bruto BPM uit 2014. Het Hof oordeelt dat de registratie van de auto in 2016 niet in strijd is met artikel 110 van het VWEU, en dat de toepassing van het tarief uit 2014 mogelijk is. Het Hof volgt de argumentatie van belanghebbende dat er referentievoertuigen zijn die onder het oude tarief vallen, en dat de Inspecteur ten onrechte heeft gesteld dat deze voertuigen geen referentievoertuigen zijn.
Het Hof verklaart het hoger beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de rechtbank, en vermindert het bedrag van de verschuldigde BPM tot € 6.952. Tevens wordt de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende en moet het betaalde griffierecht worden vergoed. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen kunnen binnen zes weken beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad.