Uitspraak
de gemeente,
1.[geïntimeerde1] ,
2. [geïntimeerde2] ,
3. [geïntimeerde3] ,
[geïntimeerden] c.s.,
Mr. J. van der Hel q.q.in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van NPB Beheer B.V., gevestigd te Zenderen,
de curator,
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.De vaststaande feiten
4.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
5.De beoordeling van de vordering in hoger beroep
eerste grief van [geïntimeerden] c.s. is de gemeente niet-ontvankelijk in haar verzoek, omdat dit te onbepaald is. Het hof verwerpt dit verweer. In eerste aanleg beschikte de gemeente, doordat [geïntimeerden] c.s. niet aan het verzoek tot afgifte van de onderliggende overeenkomsten gehoor had gegeven, bij indiening van de verzoekschriften niet over deze overeenkomsten. Dat de gemeente deze overeenkomsten in het verzoekschrift niet nader heeft aangeduid, staat niet aan haar ontvankelijkheid in de weg (vgl. de conclusie van AG Keus van 21 mei 2010 ECLI:NL:PHR:2010:BM0897). Bij [geïntimeerden] c.s. noch bij de curator kan er op enige wijze twijfel over bestaan waarop het verzoek in hoger beroep betrekking heeft, zodat ook het verzoek in hoger beroep voldoende bepaald is.
grief 2 van [geïntimeerden] c.s. is de gemeente niet-ontvankelijk omdat zij in weerwil van het bepaalde van artikel 3:51 lid 2 BW niet alle partijen bij de in geding zijnde rechtshandelingen in rechte heeft betrokken. Volgens [geïntimeerden] c.s. heeft MEGA haar rechten uit de in geding zijnde overeenkomsten op 2 juni 2009 overgedragen aan NEBO Vastgoed B.V. (verder: Nebo) en had de gemeente in plaats van de curator Nebo in de procedure moeten betrekken.
grief 3 van [geïntimeerden] c.s. stellen zij dat de gemeente geen procesbelang meer heeft bij haar vorderingen, omdat het voorkeursrecht inmiddels is komen te ontvallen. Ook deze grief treft geen doel. De Hoge Raad heeft in zijn beschikking van 23 maart 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV0608, overwogen dat bij het inroepen van de nietigheid van een rechtshandeling die in strijd is met de voorkeurspositie van een gemeente, niet noodzakelijk is dat het voorkeursrecht ook ten tijde van het inroepen van de nietigheid nog bestaat “reeds omdat de dreiging van een zodanige aantasting kan bijdragen tot de effectieve werking van het voorkeursrecht”. Daarbij past niet dat de gemeente, naast dit door de Hoge Raad genoemde belang, ook nog een nader materieel belang bij de nietigverklaring zou moeten hebben. Overigens heeft de gemeente in hoger beroep voldoende toegelicht dat zij over een dergelijk materieel belang beschikt omdat een volgende fase van het bestemmingsplan Bornsche Maten aan snee is en de gemeente bij nietigverklaring in een positie komt om de gronden alsnog te verwerven, zo nodig onder druk van een nieuw te vestigen voorkeursrecht, nu de ‘wachttermijn’ van twee jaar op grond van artikel 9c van de Wvg inmiddels is verstreken.
grief 5stellen [geïntimeerden] c.s. dat de vordering van de gemeente is verjaard. [geïntimeerden] c.s. voeren daarbij aan dat artikel 26 Wvg geen voldoende, op de situatie van [geïntimeerden] c.s. toegesneden verjaringsbepaling bevat, die in overeenstemming met artikel 6 Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en artikel 1 van het Eerste Protocol bij dat verdrag (EP) de rechtszekerheid van grondbezitter voldoende waarborgt.
grief 6door [geïntimeerden] c.s. wordt betoogd, geen reden om af te wijken van de door hen als onjuist bestempelde beschikking van de Hoge Raad genoemd in rov 5.7.
grief 4stellen [geïntimeerden] c.s. dat de rechtbank de gemeente, bij het ontbreken van een dergelijk doel, niet-ontvankelijk had dienen te verklaren. Ook deze grief mist in zoverre doel. Het hof wijst erop dat de niet-ontvankelijkverklaring volgens HR 9 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM2337 gereserveerd is voor die gevallen waarin de rechter op processuele gronden aan een behandeling van de zaak ten principale niet toekomt.
eerste grief van de gemeente. Het hof verwijst ernaar dat uit de artikelen 3:11 tot en met 3:14 BW volgt dat de rechter, indien daartoe aanleiding is, het inroepen van de gemeente van haar bevoegdheid gebaseerd op artikel 26 Wvg moet toetsen aan de uit de hiervoor genoemde wetsartikelen voortvloeiende beperkingen op de uitoefeningen van een bevoegdheid. Het enkele feit dat een overeenkomst naar de letter onder het bereik van artikel 26 Wvg valt, brengt niet automatisch mee dat de vordering van een gemeente moet worden toegewezen. Schending van het proportionaliteitsbeginsel, als een van de beginselen van behoorlijk bestuur, kan meebrengen dat de vordering tot vernietiging van de gemeente van een rechtshandeling die onder het bereik van artikel 26 Wvg valt, toch strandt.
tweede grief van de gemeenteheeft betrekking op de afweging die de rechtbank heeft gemaakt. Het hof komt tot een andere waardering dan de rechtbank, waartoe het hof het volgende overweegt.
juridischeigenaar zijn en dat de beslissingsbevoegdheid ten aanzien van de verdere ontwikkelingen van de percelen niet langer bij [geïntimeerden] c.s. berust, maar bij MEGA en haar rechtsopvolgsters. Voor zover [geïntimeerden] c.s. zich hebben beroepen op het frustreren van hun mogelijkheden tot zelfrealisatie, verwerpt het hof dit argument omdat deze mogelijkheid [geïntimeerden] c.s. bij het in stand laten van de door de gemeente gewraakte overeenkomsten juist niet toekomt. In wezen gaat het bij [geïntimeerden] c.s. om het veiligstellen van de onder rov. 3.4 genoemde koopprijs die door Mega reeds is voldaan. Dat over de geldigheid van de betaling van deze koopprijs meer dan een decennium nadien nog gedebatteerd wordt, komt door de geheimhouding die [geïntimeerden] c.s. zelf over de transactie hebben afgesproken en hun weigerachtigheid om de gemeente desgevraagd van nadere informatie te voorzien. [geïntimeerden] c.s. hadden het zelf in hun macht gehad om in een veel eerder stadium duidelijkheid te verkrijgen over de geldigheid van de thans aangevochten transactie en hebben met hun getalm om de overeenkomsten in afschrift aan de gemeente te verstrekken ook bewerkstelligd dat inmiddels ook de ‘wachttermijn’ van twee jaar op grond van artikel 9c van de Wvg is verstreken zodat het de gemeente vrijstaat een nieuw voorkeursrecht op de betrokken percelen te vestigen. De financiële belangen van [geïntimeerden] c.s. en de door hen gestelde complicaties van het nietig verklaren van de koopovereenkomst en de daarmee samenhangende rechtshandelingen zijn naar ’s hofs oordeel onder deze omstandigheden niet zodanig dat de gemeente in strijd handelt met het proportionaliteitsbeginsel met haar verzoek tot nietigverklaring.