Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheidTurner Trading Enterprises B.V.,gevestigd te Elburg,
[appellant 2],
wonende te [woonplaats] ,
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
- de dagvaarding in hoger beroep van 16 augustus 2018,
- het anticipatie-exploot van 11 september 2018,
- de memorie van grieven (met producties),
- de memorie van antwoord (met producties),
- de pleidooien gehouden op 13 mei 2019.
3.De vaststaande feiten
4.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
5.De motivering van de beslissing in hoger beroep
grief Ivoert [appellant 2] alsnog verweer tegen de vordering van [geïntimeerde] ad € 75.620,65 uit hoofde van de procedure toestemming verkoop aandelen. De achtergrond daarvan is het volgende. De rechtbank heeft bij beschikking van 29 mei 2015 aan [geïntimeerde] toestemming gegeven tot verkoop van de door [appellant 2] gehouden aandelen in TTE, waarop [geïntimeerde] op 12 januari 2015 executoriaal beslag had gelegd uit kracht van het vonnis van de rechtbank Zutphen van 13 oktober 2004 en het arrest van de Hoge Raad van 23 november 2007 (waarbij [appellant 2] is veroordeeld een vergoeding wegens overbedeling en een gebruiksvergoeding aan [geïntimeerde] te voldoen) en de beschikking van de rechtbank Zutphen van 14 maart 2006 (waarin is bepaald dat [appellant 2] kinderalimentatie aan [geïntimeerde] diende te voldoen). De rechtbank heeft [appellant 2] in de beschikking opgedragen om op het eerste verzoek van de met de executie belaste deurwaarder binnen 14 dagen alle naar het oordeel van de deurwaarder voor de waardering en verkoop van de aandelen relevante (financiële) gegevens betreffende TTE ter beschikking te stellen, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 750,- voor iedere dag dat [appellant 2] in gebreke blijft hieraan te voldoen, tot een maximum van € 75.000,-. De deurwaarder heeft op 18 september 2015 de grosse van de beschikking aan [appellant 2] betekend en hem bevel gedaan om binnen 14 dagen de in het exploot vermelde gegevens te verstrekken. Bij exploot van 8 december 2015 is [appellant 2] aangezegd dat hij zich niet heeft gehouden aan de veroordeling in de beschikking en bevel gedaan de verbeurde dwangsommen tot het bedrag van € 50.250,- te betalen. Op 18 december 2015 heeft [geïntimeerde] onder meer hiervoor executoriaal beslag gelegd op het onverdeelde aandeel van [appellant 2] in de woning. Op 16 februari 2016 is [appellant 2] nogmaals aangezegd dat hij zich niet heeft gehouden aan de genoemde veroordeling en bevel gedaan de verbeurde dwangsommen, inmiddels opgelopen tot het maximum van € 75.000,-, met kosten te voldoen. Op 19 februari 2016 heeft [geïntimeerde] hiervoor nog eens executoriaal derdenbeslag gelegd onder de notaris op de opbrengst van de inmiddels verkochte woning.
grief IIkeert [appellant 2] zich tegen de verwerping van het beroep op verjaring van de vordering van [geïntimeerde] voor wat betreft de gebruiksvergoeding, wettelijke rente en alimentatie. Hij wijst er daarbij op dat [geïntimeerde] in 2008 de executie heeft aangezegd en daarna pas bij brief van de door haar ingeschakelde notaris van 24 april 2014 aanspraak heeft gemaakt op haar vermeende vorderingen. Hij betoogt dat de verjaringstermijn voor de bevoegdheid tot tenuitvoerlegging van de uitspraken ten aanzien van de alimentatietermijnen, de wettelijke rente en de gebruiksvergoeding vijf jaar bedraagt, zodat de schulden uit hoofde van deze posten, gelegen voor 24 april 2009, zijn verjaard.
In de beschikking van 14 maart 2006 is bepaald dat [appellant 2] met ingang van 1 augustus 2005 als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige kinderen een bedrag van € 252,50 per maand per kind aan [geïntimeerde] zal betalen. Deze bijdrage diende dus maandelijks (en aldus bij kortere termijn dan een jaar) te worden betaald. Niet in geschil is verder dat de alimentatieplicht is geëindigd met het meerderjarig worden van de kinderen op respectievelijk 21 oktober 2007 en 1 oktober 2013.
Op 28 augustus 2008 heeft [geïntimeerde] executoriaal beslag doen leggen voor haar alimentatievordering, welk beslag op 29 augustus 2008 aan [appellant 2] is betekend. Bij exploot van 5 januari 2015 heeft zij een hernieuwd bevel tot betaling aan [appellant 2] gedaan en op 8 januari 2015 heeft zij opnieuw executoriaal beslag voor deze vordering laten leggen. Aan deze executiehandelingen zijn, naar verder niet is betwist, de brief van de notaris van 24 april 2014 en de aanzegging van de executie en de openbare verkoop van de woning op 15 mei 2014 voorafgegaan. Gesteld noch gebleken is dat tussen 2008 en 2014 andere stuitingshandelingen zijn verricht. Dit betekent dat de bevoegdheid tot tenuitvoerlegging van het vonnis van 13 oktober 2004 en de beschikking van 14 maart 2006 is verjaard, voor zover het gaat om de bedragen die ingevolge deze uitspraken vóór 24 april 2009 moesten worden betaald.