In deze zaak gaat het om een hoger beroep van Hoist Portfolio Holding Ltd. tegen een eerdere uitspraak van de kantonrechter. Hoist vorderde betaling van een uitstaand saldo van € 17.528,12, vermeerderd met wettelijke rente, van de geïntimeerde, die in eerste aanleg was afgewezen. De kantonrechter oordeelde dat Hoist het recht had verwerkt om de vordering te innen, omdat een incassobureau in 2009 had meegedeeld dat de vordering was afgeboekt. Hoist betwistte deze mededeling en voerde aan dat de brief vervalst was. Het hof constateerde dat de brief niet ondertekend was en dat de lay-out afwijkend was, wat vragen opriep over de echtheid ervan.
Het hof besloot een comparitie van partijen te gelasten om te onderzoeken of bewijslevering mogelijk was en om een minnelijke regeling te bespreken. Hoist stelde dat de verjaring van de vordering was gestuit door verschillende aanmaningen en dat de vordering bij brief ter verificatie was ingediend. Het hof oordeelde dat de vordering niet verjaard was, omdat de erkenning van de vordering in het faillissement kracht van gewijsde had gekregen en de verjaringstermijn van 20 jaar van toepassing was. De zaak werd aangehouden voor het opgeven van verhinderingen en de comparitie werd gepland voor een nader te bepalen datum.