Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheidFinsens Planning B.V.,
Finsens Blanda Beheer B.V.,handelend:
[geïntimeerde 2],
[geïntimeerde 3],
[geïntimeerde 4] ,
[geïntimeerde 5] ,
[geïntimeerde 8] ,
1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
2.De vaststaande feiten
“Aangezien wij slechts verslag doen van feitelijke bevindingen uit hoofde van de overeengekomen werkzaamheden betekent dit dat op het in het exploitatieoverzicht [van de directie van Blanda B.V., toev. hof] opgenomen cijfermateriaal en toelichtingen geen accountantscontrole is toegepast en dat evenmin een beoordelingsopdracht is uitgevoerd. …) Naar ons oordeel is het exploitatieoverzicht verder op een juiste wijze op basis van de veronderstellingen opgesteld en toegelicht in overeenstemming met Titel 9 Boek 2 BW. De werkelijke uitkomsten zullen waarschijnlijk afwijken van het exploitatieoverzicht, aangezien de veronderstelde gebeurtenissen zich veelal niet op gelijke wijze zullen voordoen als hier is aangenomen. De hieruit voortvloeiende afwijkingen kunnen van materieel belang zijn.
3.De verdere beoordeling van het geschil
“die toekomstgerichte financiële informatie welke is gebaseerd op veronderstellingen omtrent toekomstige gebeurtenissen waarvan het management verwacht dat deze zullen plaatsvinden en de op grond daarvan te nemen acties, voor zover bekend op het moment dat de informatie wordt opgesteld schattingen)”.Met een prognose wordt dus getracht aan te sluiten bij een beoogde en/of verwachte werkelijkheid (sub 4.7.1). Het verzoek van Blanda B.V. om de prognose 2014, die gebaseerd was op een volledige bezetting, terug te rekenen naar een bezetting van 80% levert een duidelijke aanwijzing op dat Blanda B.V. een volledige bezetting zelf ook niet als een gegeven beschouwde.
“Tegen die achtergrond past dan ook niet een prognose, gebaseerd op 100% bezetting, afgezet tegen een bezetting op basis van 95%, op te voeren en te rapporteren als een feitelijke bevinding”, aldus nog steeds de accountantskamer (sub 4.7.2). En voorts (sub 4.7.3):
“Betrokkenen hebben voormeld gebrek aan inherente zeggingskracht niet kunnen ondervangen door het opnemen in de opdrachtbevestiging en in het rapport van in algemene bewoordingen vervatte beperkingen, zoals dat geen accountantscontrole is toegepast, dat aan het rapport geen zekerheid kan worden ontleend en dat het de bedoeling is dat klaagster [Finsens Planning, toev. hof] zichzelf een oordeel vormt over de werkzaamheden en bevindingen en op basis daarvan haar eigen conclusie dient te trekken. Door de prognose van Blanda – na onderzoek – te rapporteren als een feitelijke bevinding van betrokkenen, wordt immers aan die prognose meer gezag verleend dan wanneer Blanda die prognose zelf aan klaagster ter beschikking had gesteld.”De gekozen bewoordingen dat het exploitatieoverzicht is opgesteld en toegelicht in overeenstemming met titel 9.2 BW, kunnen worden opgevat als een conclusie om het vertrouwen van Finsens Planning te wekken in de uitkomst van het onderzoek als bedoeld in het Stramien voor Assurance-opdrachten, zo vervolgt de accountantskamer. Uit de opdrachtbevestiging en uit het rapport zelf blijkt dat Finsens Planning inzicht wilde verkrijgen in de financiële toekomst van de (enige) huurder van [woonzorginstelling] , die zij overwoog aan te kopen en waarvoor de opdracht aan betrokkenen was verstrekt.
“Aangenomen moet worden dat het een accountant ook bekend is dat de gegoedheid van de huurder en het daardoor verwacht te behalen rendement op de investering, als uitermate relevant pleegt te worden beschouwd bij een verhuurd bedrijfspand.”Het was aldus kenbaar dat de uitkomst van de werkzaamheden van betekenis zou zijn in de afweging van Finsens Planning om [woonzorginstelling] al dan niet aan te kopen (sub 4.7.4). Voorts overweegt de accountantskamer (sub 4.7.5) dat de omstandigheid dat Finsens Planning zich (ook) heeft laten bijstaan door een eigen adviseur/accountant ( [medewerker 2 Finsens c.s.] ), niet ertoe leidt dat betrokkenen zich niet behoefden te houden aan de voor hen geldende regelgeving, waaronder begrepen de fundamentele beginselen. Niet gesteld of gebleken is over welke andere informatie de adviseur/account ( [medewerker 2 Finsens c.s.] ) kon beschikken dan de informatie die in het rapport van betrokkenen stond. Wat betreft de bezettingsgraad van [woonzorginstelling] overweegt de accountantskamer (sub 4.8.2) dat betrokkenen wisten dat [woonzorginstelling] vanaf de start medio 2012 tot aan januari 2014 een veel lagere bezetting had dan 95-100%. In 2013 had [woonzorginstelling] zelfs een gemiddelde bezetting van 60%. Het rapport geeft echter geen inzicht hierover. Wat betreft de door betrokkenen ingewonnen inlichtingen is ter zitting van de accountantskamer gebleken (sub 4.8.3) dat deze enkel behelsden het telefonisch informeren naar de garantieomzet in de AWBZ-zorg. Betrokkenen hebben niet duidelijk kunnen maken wat de toetsing aan de hand van de cijfers van andere particuliere woonzorgvoorzieningen heeft ingehouden.
“Al met al is van het voorgaande de slotsom dat het rapport met de bijgevoegde cijferopstelling de indruk wekt dat, zo al niet een bezetting van 100% aan de orde is, een bezetting van 95% als reëel moet worden verondersteld. Daarvoor kan echter geen deugdelijke grondslag worden vastgesteld.”(sub 4.8.4). Tot slot oordeelt de accountantskamer dat er onvoldoende grond is aan te nemen dat betrokkenen “niet eerlijk en niet oprecht” zijn opgetreden (sub 4.9) en dat voor het verwijt dat betrokkenen niet onafhankelijk zijn geweest geen grond bestaat (sub 4.10). De accountantskamer verklaart de klacht grotendeels gegrond en legt aan betrokkenen de maatregel op van een tijdelijke doorhaling van de inschrijving in (kort gezegd) het accountantsregister voor de duur van één maand; als motivering voor deze (zware) maatregel heeft de accountantskamer meegewogen dat zowel aan de totstandkoming als aan de inhoud van het rapport diverse ernstige gebreken kleven en dat betrokkenen gehandeld hebben in strijd met vier van de vijf voor hen geldende fundamentele beginselen (sub 4.12).
“appellanten [ [geïntimeerde 3] en [geïntimeerde 2] , toev. hof] bij gebrek aan instemming van de directie van Blanda B.V. met het gebruik van haar financiële gegevens voor het in opdracht van een derde-partij opstellen van een rapport van feitelijke bevindingen over haar toekomstige financiële gegoedheid, zoals de accountantskamer ook terecht heeft overwogen, eigenlijk niet op zinvolle wijze aan de opdracht van Finsens uitvoering konden geven. Appellanten hadden het rapport van 31 januari 2014 inderdaad niet, althans in ieder geval niet in deze vorm en met deze inhoud, mogen uitbrengen.”De stelling van appellanten dat zij niet konden vermoeden dat Finsens Planning haar beslissing tot aankoop van [woonzorginstelling] uitsluitend op het rapport zou baseren en dat zij veronderstelden dat het rapport onderdeel zou zijn van een veel omvattender due dilligence onderzoek, daargelaten dat dit niet is gesteld door Finsens Planning en dat dit ook niet aannemelijk is, treft geen doel (sub 9.5):
“Uit de opdrachtbevestiging blijkt dat voor appellanten duidelijk was dat Finsens belangstelling had [woonzorginstelling] te kopen en dat Finsens ten behoeve van de door haar te maken afweging wilde weten of de huurder financieel in staat was aan haar verplichtingen te voldoen. Appellanten wisten derhalve dat de uitkomst van hun werkzaamheden in die afweging van betekenis zou zijn.”Wat betreft de stelling van appellanten dat nog niet vaststaat dat Finsens Planning concreet nadeel lijdt, oordeelt het CBb (sub 10.2)
“dat zo dit al juist zou zijn, die omstandigheid niet afdoet aan de ernst en mate van verwijtbaarheid van de door de accountantskamer vastgestelde, en in hoger beroep bevestigende, schendingen door appellanten van de fundamentele beginselen.”Met name het verzuim om Blanda B.V. toestemming te vragen voor het gebruik van haar gegevens (de prognose 2014) en zonder haar medeweten daarover te rapporteren
“en het zonder deugdelijke grondslag doen van uitspraken [dient] appellanten ernstig te worden aangerekend.”Het CBb oordeelt ten slotte dat de door de accountantskamer opgelegde maatregel niet passend is en verzwaart de maatregel voor beide appellanten ( [geïntimeerde 3] en [geïntimeerde 2] ) door een tijdelijke doorhaling van de inschrijving in het accountsregister voor de duur van drie maanden.
Als de maatschap aansprakelijk is ben ik ook tevreden”. Namens de maatschap c.s. is opgemerkt (pagina 27 van de zittingsaantekeningen): “
Het gaat hier om twee professionele partijen en dit is een gebruikelijke exoneratieclausule”. Gelet op de positieve zijde van de devolutieve werking van het hoger beroep dient het hof op dit verweer, dat de maatschap c.s. bovendien voor het hof heeft herhaald en nader uitgewerkt in de voorgedragen spreekaantekeningen sub 8, acht te slaan.
Opdrachtnemer: de (accountants)praktijk die de Overeenkomst sluit en deze algemene voorwaarden hanteert. Alle Overeenkomsten komen, met uitsluiting van de artikelen 7:404 en 7:407 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek, tot stand met Opdrachtnemer en worden uitsluitend door Opdrachtnemer uitgevoerd. Dit geldt ook indien het de uitdrukkelijke dan wel stilzwijgende bedoeling van de Opdrachtgever is dat de Werkzaamheden door een bepaalde persoon of bepaalde personen zal worden uitgevoerd.”
Indien een overeenkomst wordt gesloten met een maatschap, zijn daarom de individuele maten jegens de wederpartij persoonlijk aansprakelijk voor de nakoming van daaruit voortvloeiende verplichtingen van de maatschap. (…) Ingeval evenwel, zoals hier (…), sprake is van een door de maatschap aanvaarde opdracht, dan is op grond van art. 7:407 lid 2 BW iedere maat jegens de opdrachtgever aansprakelijk voor het geheel.” Met betrekking tot de aansprakelijkheid van de uitvoerenden heeft de Hoge Raad overwogen (zie HR 18 september 2015, ECLI:NL:HR:2015:2745) dat aansprakelijkheid slechts kan worden aangenomen met inachtneming van de daarvoor in artikel 6:162 BW gestelde eisen. Daaraan heeft de Hoge Raad samengevat toegevoegd dat in een geval waarin een klant een opdracht heeft gegeven aan een maatschap, maar de opdracht feitelijk wordt uitgevoerd door personen die betrokken zijn bij die maatschap, die personen - die dus niet contractant zijn - aansprakelijk kunnen zijn indien zij als beroepsbeoefenaren niet de zorgvuldigheid betrachten die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot mag worden verwacht.
“In het voorgaande schuilt onvoldoende grond voor het oordeel dat betrokkenen bij de totstandkoming en/of de inhoud van het rapport – welbewust – niet eerlijk en niet oprecht zijn opgetreden.”Voor bewuste roekeloosheid is vereist dat er het (objectieve) bewustzijn bestond bij de maatschap dat schade zou kunnen ontstaan (en dat die kans is aanvaard). Dat bewustzijn blijkt niet uit de stellingen van Finsens c.s., laat staan dat is gebleken dat de maatschap (althans de uitvoerenden) ondanks dat bewustzijn de kans op schade heeft (hebben) aanvaard. Het niet verifiëren van de cijfers bij [medewerker Blanda] raakt wel de relatie van de maatschap met Finsens c.s., maar daaruit valt niet zonder meer af te leiden dat sprake is van bewuste roekeloosheid. In het licht van het voorgaande en het oordeel van de tuchtrechters heeft Finsens c.s. onvoldoende onderbouwd dat sprake is geweest van bewuste roekeloosheid aan de zijde van de maatschap (dan wel de uitvoerenden), dan wel dat sprake is van (voorwaardelijke) opzet of grove schuld dan wel opzettelijk onrechtmatig handelen.
“althans op mijn kladjes. Aan jullie het verzoek om er – als de cijfers deze week bekend zijn – met deskundige blik naar te kijken. …) Dat ik in mijn kladje op dezelfde eindresultaten uitkomen, is pure toevalligheid en wellicht toch ook onkunde. Graag jullie berekeningen.”[geïntimeerde 3] heeft ter gelegenheid van die zitting nog verklaard dat het rapport (inderdaad) niet gedeeld is met [medewerker Blanda] , dat zij ervan uitgingen dat zij “het staatje” mochten gebruiken, dat er geen toestemming was om de werkelijke cijfers te gebruiken en dat zij toen verder zijn gegaan met de prognose. In 2013 was sprake van 60% bezetting en zij hebben de zeer voorlopige cijfers van 2013 wel gebruikt voor het rapport maar deze niet verstrekt. Tot slot heeft [geïntimeerde 3] verklaard dat (kort gezegd) de essentie van de opdracht was of de huurder financieel betrouwbaar was. Mede gezien de tuchtrechtelijke oordelen, oordeelt het hof dat (ook) de maatschap verweten kan worden dat zij een rapport heeft uitgebracht (althans laten uitbrengen), wetende dat dit rapport van betekenis zou zijn voor de aankoopbeslissing van Finsens Planning van [woonzorginstelling] . De in het rapport gepresenteerde bezettingsgraad is niet gegrond op deugdelijk onderzoek en deugdelijke berekeningen, hetgeen [geïntimeerde 2] wist gezien de toelichting van [medewerker Blanda] in de e-mail van 26 januari 2014. Het feit dat Finsens Planning ook nog advies/commentaar (“graag jouw input”) heeft gevraagd aan [medewerker 2 Finsens c.s.] naar aanleiding van het toegestuurde rapport, ontslaat de maatschap niet van de verplichting om de opdracht als een goed opdrachtnemer uit te voeren naar de norm van redelijk bekwaam en redelijk handelend accountant. Daar komt nog bij, terzijde, dat [medewerker 2 Finsens c.s.] , die eerder was betrokken bij de aankoop van [woonzorginstelling] , aan [vertegenwoordiger Finsens Planning] (in de e-mail van 3 juni 2013) schreef dat de accountant van Blanda B.V. een expert is op het gebied van private zorg (en preferred supplier voor haalbaarheidstoetsen bij de Triodosbank), dat hem is uitgelegd waarom “
de tak van sport waarin Blanda zich bevindt, buiten de gevarenzone is bij het veranderen van de regelgeving. Hogere segment zorg. (…) Ze zijn positief over de ontwikkelingen bij Blanda en hebben ook een positieve haalbaarheidstoets afgegeven.”In dat licht bezien bevreemdt het dan ook niet dat [medewerker 2 Finsens c.s.] geen (kritische) nadere vragen had over het door de maatschap opgestelde rapport van 31 januari 2014. Het feit dat [medewerker 2 Finsens c.s.] kennelijk geen nadere vragen had aan [geïntimeerde 2] , die ter zitting bij de accountantskamer verklaarde dat hij verwachtte dat [medewerker 2 Finsens c.s.] wel “in actie zou komen” of “tegengas” zou geven, (maar met betrekking tot welke punten is het hof niet duidelijk geworden) kunnen de ernstige gebreken die aan de inhoud van het rapport kleven, zoals door de tuchtrechters verwoord, niet helen. Het betoog van de maatschap dat zij ten tijde van de rapportage niet bekend was met de verslechterende financiële situatie van Blanda B.V. (conclusie van antwoord sub 21) snijdt geen hout. Vast staat dat de maatschap de huisaccountant was van Blanda B.V. Uit de verklaring van [medewerker Blanda] over de faillissementsoorzaak, zoals weergegeven in het faillissementsverslag (nummer 6, overgelegd als prod. 6 bij memorie van antwoord) blijkt dat vanaf 2012 Blanda B.V. altijd verlies heeft geleden. De cijfers over 2012 volgen uit de door de accountant (van de maatschap) uitgebrachte jaarrekening 2012 (op 15 mei 2013). De hoge exploitatiekosten hebben de financiële problemen veroorzaakt, in het bijzonder de hoogte van de huurprijs. In 2013 bedroeg de gemiddelde bezettingsgraad 10,5 op 15 appartementen, in 2014 12,9 en in 2015 11,6 bij een vast personeelsbestand van 21 medewerkers, aldus nog steeds de verklaringen van [medewerker Blanda] zoals weergegeven in het faillissementsverslag. In ieder geval stond in mei 2014 (drie maanden na de totstandkoming van het rapport) de huurder al het water aan de lippen en is om een huurverlaging verzocht. In zoverre is de opmerking van de maatschap (conclusie van antwoord sub 26) dat een accountant niet de gave bezit om onbeperkt in de toekomst te kunnen kijken dan ook misplaatst en Finsens c.s. heeft dat ook niet aan de vorderingen ten grondslag gelegd. Het hof verwijst kortheidshalve naar hetgeen de tuchtrechters hebben geoordeeld over de bekendheid van de accountant met het belang van een koper van bedrijfsmatig verhuurd onroerend goed (over de toekomstige financiële gegoedheid van een huurder die uit de opbrengsten van de verhuurde eenheden de huur zal moeten betalen).
4.De slotsom
€ 3.903,--
€ 5.200,--