Uitspraak
in eerste aanleg: verweerder,
in eerste aanleg: verzoekster,
1.1. Het geding in hoger beroep
2.De nadere beoordeling in hoger beroep
U vraagt of ik kan herinneren op welke datum het gesprek met [verzoeker] heeft plaatsgevonden. Dat was op 17 maart, rond 12:00 uur. (…)
“(…) U vraagt mij of ik [verzoeker] kende. Ik heb hem leren kennen vanaf oktober 2016, toen werd ik gebiedsmanager. Dat was bij de kennismaking met het team, hij zat toen in mijn team. Toen ik aangesteld werd als gebiedsmanager was er een introductie met mijn leidinggevende en een HR-manager. Toen zijn wij door de personalia van mijn team gegaan en werd aangegeven dat aan [verzoeker] een ‘smetje’ zat. Er werd niet volledig uitgelegd wat dat ‘smetje’ was. Ik wilde dat niet, ik was een nieuwe leidinggevende en vind dat mensen een nieuwe kans verdienen om verder te kunnen. Ik heb geen kennis genomen van correspondentie of personeelsdossiers van wie dan ook in mijn team.
“(…) U vraagt mij wie naar wie gebeld heeft. Ik heb [gebiedsmanager 1] gebeld. Hij was bezig en zou mij terugbellen. Dat heeft hij tien minuten of een kwartiertje later gedaan. Dat was op 17 maart. Ik belde hem naar aanleiding van een sollicitatiemogelijkheid in [plaats 2] voor twee dagen in de week. Ik heb daarover eerder gesproken met collega [coördinator] . Hij wilde liever dat ik alle dagen in de week bij hem zou blijven, dat ik niet twee dagen in de week naar [plaats 2] zou gaan. Hij zou het jammer vinden als het zou lukken. Ik heb dhr. [gebiedsmanager 2] eerder aangesproken over de sollicitatie, hij zei mij contact op te nemen met [gebiedsmanager 1] .
ernstigverwijtbaar gedrag in de zin van artikel 7:673 lid 7, aanhef en onder c BW. Het begrip “ernstige verwijtbaarheid” in dit verband is in de wet niet nader gedefinieerd. In de wetsgeschiedenis (Kamerstukken II, 2013-2014, 33818, nr. 3, pag. 40 (Memorie van Toelichting), Kamerstukken II, 2013-2014, 33818, nr. 7, pag. 80 (Nota naar aanleiding van het verslag), is een aantal voorbeelden gegeven van situaties waarin de werkgever geen of een lagere transitievergoeding verschuldigd is omdat sprake is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten:
Het hof overweegt als volgt. Er was sprake van het nodige tijdsverloop tussen de gedragingen van [verzoeker] die hebben geleid tot zijn overplaatsing in 2014 en het bezoek van [verzoeker] aan [plaats 1] in maart 2017. Nu niet is komen vast te staan dat [verzoeker] in het daaraan vooraf gegane telefoongesprek van 17 maart 2017 opnieuw is aangezegd (en gewaarschuwd) om niet meer in [plaats 1] te komen en/of contact te hebben met [x] , tegen de achtergrond dat [verzoeker] na zijn overplaatsing tenminste tweemaal regulier en dus met medeweten en goedvinden van zijn werkgeefster op het kantoor in [plaats 1] was geweest (zoals ook volgt uit het verzoekschrift in eerste aanleg sub 53 en verweerschrift in hoger beroep sub 34) is het hof van oordeel dat de door [de vereniging] aangevoerde omstandigheden onvoldoende zijn om te komen tot de kwalificatie dat [verzoeker] met zijn bedoelde verwijtbare gedragingen tevens
ernstigverwijtbaar heeft gehandeld of nagelaten als bedoeld in artikel 7:673 BW. Het hof betrekt bij dit oordeel dat in dat verband sprake is van een zware maatstaf waarbij de lat hoog ligt zoals ook volgt uit HR 8 februari 2019, ECLI:NL:HR:2019:203: “
Op het in art. 7:673 lid 1 BW neergelegde recht van de werknemer op een transitievergoeding in de daar omschreven gevallen waarin de arbeidsovereenkomst eindigt, bestaan enkele uitzonderingen. Eén van deze uitzonderingen doet zich voor indien het eindigen of niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werknemer (art. 7:673 lid 7, aanhef en onder c, BW). (…) Uit de parlementaire geschiedenis van de Wet werk en zekerheid blijkt dat deze uitzonderingsgrond een beperkte reikwijdte heeft en terughoudend moet worden toegepast. De werknemer kan zijn recht op een transitievergoeding alleen kwijtraken in uitzonderlijke gevallen, waarin evident is dat het tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst leidende handelen of nalaten van de werknemer niet slechts als verwijtbaar, maar als ernstig verwijtbaar moet worden aangemerkt. (…)”. Deze vereiste evidentie ontbreekt naar het oordeel van het hof in deze zaak.