ECLI:NL:GHARL:2019:3661

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
11 maart 2019
Publicatiedatum
25 april 2019
Zaaknummer
200.255.269
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot leggen van conservatoir beslag onder derden toegewezen na afwijzing vordering hoofdzaak

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 11 maart 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek tot het leggen van conservatoir beslag onder derden. De appellanten, Oliehandel Kuster B.V. en Kuster Tankstations B.V., hadden eerder een verzoek ingediend bij de rechtbank Gelderland, dat op 15 februari 2019 was afgewezen. De rechtbank had geoordeeld dat de appellanten hun vordering onvoldoende hadden onderbouwd, gezien de eerdere afwijzing van hun vorderingen tegen de geïntimeerde, die in een faillissement was verwikkeld.

In hoger beroep heeft het hof de zaak opnieuw beoordeeld. De appellanten stelden dat zij geldleningen hadden verstrekt aan de geïntimeerde en dat er een risico bestond dat zij hun vordering niet konden verhalen. Het hof heeft vastgesteld dat er nieuwe informatie beschikbaar was die niet eerder aan de rechtbank was voorgelegd, en dat de omstandigheden van het geval een heroverweging rechtvaardigden. Het hof heeft de belangen van beide partijen afgewogen en geconcludeerd dat de appellanten voldoende recht hadden om het verzoek tot beslaglegging te onderbouwen.

Uiteindelijk heeft het hof de beschikking van de rechtbank vernietigd en het verzoek tot het leggen van conservatoir beslag alsnog toegewezen. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de appellanten direct gebruik kunnen maken van het verleende beslag, ongeacht een eventuele verdere procedure in de hoofdzaak. Deze uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige afweging van belangen in zaken van conservatoir beslag en de mogelijkheid om nieuwe feiten in hoger beroep aan te voeren.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.255.269
(zaaknummer rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen: 349388)
beschikking van 11 maart 2019
inzake
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Oliehandel Kuster B.V.,
hierna: Oliehandel Kuster,
en
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Kuster Tankstations B.V.,
hierna: Kuster Tankstations,
beiden gevestigd te Babberich (gemeente Zevenaar),
appellanten,
eerste aanleg: verzoeksters,
hierna gezamenlijk: Oliehandel Kuster c.s. (vrouwelijk enkelvoud),
advocaat: mr. R.H. van de Beeten,
tegen:
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
eerste aanleg: belanghebbende,
hierna: [geïntimeerde] .

1.Het geding in eerste aanleg

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van de beschikking van
15 februari 2019, die de voorzieningenrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, heeft gegeven.

2.De motivering van de beslissing in hoger beroep

2.1
Bij beroepschrift met bijlagen, binnengekomen op 27 februari 2019 bij de griffie, heeft Oliehandel Kuster c.s. het hof verzocht de beschikking van de rechtbank te vernietigen en haar vergunning te verlenen tot het leggen van conservatoir beslag onder [bedrijf Y] B.V. gevestigd te [vestigingsplaats] en kantoorhoudende te [woonplaats] .
2.2
Het hof ziet, gelet op de aard van het verzochte conservatoir beslag onder derden, geen aanleiding [geïntimeerde] te doen horen over het gedane verzoek.
2.3
Tussen partijen is een geschil gerezen over niet terugbetaalde geldleningen. Oliehandel Kuster c.s. heeft betoogd dat zij onder de handelsnaam Kuster Olie geld heeft uitgeleend aan [geïntimeerde] , althans aan [bedrijf Z] B.V. (hierna: [bedrijf Z] ). [geïntimeerde] was bestuurder van [bedrijf X] B.V. (hierna: [bedrijf X] B.V.), die op haar beurt bestuurder was van [bedrijf Z] . [bedrijf X] B.V. is bij vonnis van 14 maart 2017 in staat van faillissement verklaard.
2.4
Oliehandel Kuster c.s. is een procedure jegens [geïntimeerde] , [bedrijf X] B.V. en [bedrijf Z] bij de rechtbank gestart, waarbij zij primair heeft gevorderd [geïntimeerde] te veroordelen tot betaling van € 211.387,27 vermeerderd met rente en subsidiair [geïntimeerde] , [bedrijf X] B.V. en [bedrijf Z] hoofdelijk te veroordelen tot betaling van
€ 211.387,27. Voor zover in de onderhavige procedure van belang heeft zij aan haar primaire vordering ten grondslag gelegd dat zij aan [geïntimeerde] een lening van
€ 200.000,- in privé heeft verstrekt. Subsidiair heeft zij gesteld dat [geïntimeerde] onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld nu [geïntimeerde] als middellijk bestuurder van [bedrijf Z] een ernstig persoonlijk verwijt valt te maken.
2.5
De rechtbank heeft bij vonnis van 31 januari 2018 geoordeeld dat sinds [bedrijf X] B.V. failliet is verklaard de procedure jegens haar is geschorst en heeft daarom de primaire en subsidiaire vorderingen van Oliehandel Kuster c.s. voor zover ingesteld tegen [geïntimeerde] en [bedrijf Z] afgewezen met veroordeling van Oliehandel Kuster c.s. in de proceskosten.
2.6
Tegen dit vonnis is Oliehandel Kuster c.s. in hoger beroep gekomen voor zover het de vorderingen betreft ingesteld tegen [geïntimeerde] . Deze zaak is aanhangig bij dit hof onder zaaknummer 200.246.894. In hoger beroep heeft Oliehandel Kuster c.s. haar vordering gewijzigd. Haar vordering in hoger beroep strekt tot veroordeling van de door haar geleden schade, wegens het plegen van een onrechtmatige daad door [geïntimeerde] als bestuurder van [bedrijf Z] jegens Oliehandel Kuster c.s., bestaande uit de onbetaald gebleven leningen aan [bedrijf Z] van € 140.000,-.
2.7
Aan de voorzieningenrechter heeft Oliehandel Kuster c.s. verlof verzocht tot het leggen van verhaalsbeslag onder derden ten laste van [geïntimeerde] .
2.8
De voorzieningenrechter heeft bij beschikking van 15 februari 2019 dit verzoek afgewezen en heeft daartoe onder meer overwogen dat, gezien het feit dat er in de hoofdzaak door de rechtbank Gelderland afwijzend is beslist op de vorderingen van Oliehandel Kuster c.s., zij haar vordering jegens [geïntimeerde] onvoldoende heeft onderbouwd.
2.9
Oliehandel Kuster c.s. heeft in haar grieven aangevoerd dat de voorzieningenrechter ten onrechte het verzoek heeft afgewezen en zij is ingegaan op de door haar in hoger beroep bestreden overwegingen van het vonnis.
2.1
Het hof oordeelt als volgt. Uit hoofde van artikel 700 jo 718 Rv kan beslag tot het veiligstellen van verhaal worden gelegd onder derden op de in artikel 475 Rv bedoelde goederen, wanneer een schuldeiser een vordering heeft op de geëxecuteerde. Op een verzoek om verlof tot het leggen tot conservatoir beslag wordt ingevolge artikel 700 lid 2 Rv beslist na summier onderzoek. In dat kader dient het hof een belangafweging te maken aan de hand van alle omstandigheden van het geval, waarbij het gaat om een (summiere) afweging van de wederzijdse belangen van de betrokken partijen. Daarbij dient in aanmerking te worden genomen, zoals overwogen door de Hoge Raad in zijn arrest van 17 april 2015 (ECLI:NL:HR:2015:1074), dat een conservatoir beslag naar zijn aard ertoe strekt om te waarborgen dat, zo een vooralsnog niet vaststaande vordering in de hoofdzaak wordt toegewezen, verhaal mogelijk zal zijn, terwijl de beslaglegger bij afwijzing van de vordering voor de door het beslag ontstane schade kan worden aangesproken. De omstandigheid dat de rechter in de hoofdzaak reeds uitspraak heeft gedaan, dient hierbij te worden meegewogen. Van de rechter kan overigens niet worden gevergd dat hij in zijn vonnis mede een voorlopige beoordeling geeft van de kans van slagen van het door de beslaglegger tegen het vonnis aangewende rechtsmiddel (vgl. HR 30 juni 2006, ECLI:NL:HR:2006:AV1559). Oliehandel Kuster c.s. is in haar beroepschrift ingegaan op de overwegingen van de rechtbank die zij in hoger beroep heeft bestreden. Zo heeft de rechtbank volgens Oliehandel Kuster c.s. ten onrechte geoordeeld dat de aansprakelijkheid van [geïntimeerde] nog niet kan worden beoordeeld vanwege het faillissement van [bedrijf X] B.V. Voorts heeft Oliehandel Kuster c.s. betoogd dat de kantonrechter ten onrechte heeft overwogen dat niet duidelijk is door wie het geld is verstrekt. Daarnaast heeft zij in haar verzoekschrift in eerste aanleg reeds aangevoerd dat haar nieuwe informatie bekend is geworden in een procedure die liep tegen een betrokken accountant en dat haar bekend is geworden dat de curator in het faillissement van [bedrijf X] B.V. van oordeel is dat sprake was van wanbeleid. Deze informatie was nog niet voorhanden in de hoofdzaak bij de rechtbank. Oliehandel Kuster c.s. heeft voorts aangevoerd dat zij belang heeft bij het leggen van beslag onder [bedrijf Y] B.V. omdat thans geen andere verhaalsobjecten voorhanden zijn en haar inmiddels bekend is geworden dat er mogelijk door [bedrijf Y] B.V. een ontslagvergoeding van
€ 122.000,- aan [geïntimeerde] in privé zal moeten worden betaald. Bij een afweging van alle omstandigheden is het hof van oordeel dat Oliehandel Kuster c.s. haar in te roepen recht voldoende heeft onderbouwd. Het hof heeft daarbij het afwijzend vonnis van de rechtbank in deze beoordeling betrokken. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het hoger beroep slaagt. Het hof zal geen termijn bepalen voor het instellen van de eis in de hoofdzaak nu de hoofdzaak reeds bij dit hof aanhangig is. De conclusie is dat het verzochte verlof alsnog wordt verleend. Gelet op de aard van het verzoek zal het hof zijn beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren.

3.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de bestreden beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 15 februari 2019, en beschikt opnieuw;
begroot de in het verzoekschrift omschreven vordering van Oliehandel Kuster c.s. op [geïntimeerde] met inbegrip van rente en kosten voorlopig op
€ 200.000,-,zegge tweehonderdduizend euro;
vergunt Oliehandel Kuster c.s. ter verzekering van het verhaal van haar op dat bedrag begrote vordering conservatoir beslag te doen leggen onder [bedrijf Y] B.V. gevestigd te [vestigingsplaats] en kantoorhoudende te [adres] ;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.H. Lieber, H. Wammes en S.B. Boorsma en is in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van 11 maart 2019.